donderdag 28 december 2017

86. Piazza della Madonna di Loreto (p. 93-94)

Gedenkplaten aflopen is als paddenstoelen zoeken: men moet zich in een staat van oplettende onoplettendheid bevinden, een receptieve passiviteit, wandelen en kijken, zonder pretenties, en toestaan dat de dingen zich per toeval laten vinden. En zodoende vinden we, op een schaduwrijke gevel van een palazzo in de Via Babbuino, een gedenksteen die vertelt dat Wagner er heeft overnacht, en komen we in de Via Condotti een andere tegen die het voorbijgaan van Leopardi herdenkt, en vinden we in de Via Tevere nog een andere die er trots op wijst dat precies in dit gebouw Michael Collins is geboren, een van de drie astronauten die als eersten naar de maan gingen.
Het zijn er honderden, misschien duizenden, die bordjes die aan de muren van onze stad hangen, en het is altijd weer ontroerend die namen van illustere mannen te lezen, te bedenken dat Stendhal of Goethe of Torquato Tasso precies door deze voordeur naar buiten liepen in gedachten over werken die hun fantasie vulden of alleen maar over het diner dat op hen stond te wachten.
Prachtig is het bordje dat zich bevindt aan de gevel van Albergo del Sol, ooit Locanda del Montone genoemd, waar enkele verzen van Ariosto worden vermeld:

En dus met m'n borst en m'n hoed vol
van hoop, maar ook van zachte en lelijke regen, ging ik
's avonds naar de Montone voor het avondeten.

Het is in elk opzicht gepast om eer te betonen aan de reuzen van de kunst en de geschiedenis, maar het zou mooi zijn om ook, misschien aan een bescheiden appartementencomplex in de periferie, een herinnering te lezen aan eenvoudige en eervolle mensen. Weet ik veel: "Hier leefde meneer Giovanni, een aardige man en een van de weinige goede kappers, een echte maestro met schaar en kam, die heel vele lelijke gedachten wist weg te borstelen uit het hoofd van de hele wereld." Of: "Hier woonde vijftig jaar lang mevrouw Maria, juf op een basisschool, die als een grote moederkloek met geduld en liefde duizenden leerlingen een start voor het leven gaf." Helaas rent de wereld verder en vergeet de wereld snel, en alleen aan wie belangrijk was wordt een bordje besteed, die overigens al gauw zwart worden door tijd en nalatigheid. Hoe dan ook, mijn favoriet hangt op de Piazza della Madonna di Loreto, naast het gebouw van de Assicurazioni Generali: "Hier was het huis dat diende als woning en sterfplek van de goddelijke Michelangelo." De kunstenaar is er niet meer, en het huis s er ook niet meer: maar wij zijn er, wie weet hoe lang, om onze ontroering weg te slikken.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2014.




zondag 15 oktober 2017

85. Voetbalcomplex XXV Aprile in Pietralata (p. 92-93)

Nu de lente begint, is het heerlijk om buiten te zijn in de open lucht, met een overhemd dat kreukt door de wind, fris van een nieuw begin, en met ogen die zich vullen met het leven. Het is fijn in de maartse zon te zitten op de treden van een voetbalstadion om te kijken naar de jeugd van twee teams die zich verheugen op de winst: maar het zijn niet de trappen van het Stadio Olimpico die ons verwelkomen, daar is te veel vurigheid, en wij daarentegen willen alleen maar de vlammende kleuren van onbekende tenues bewonderen, de onschuld van een gratis wedstrijd, de lol en de weemoed van een goal die op geen enkele tv wordt herhaald. We klimmen op de tribunes van gewapend beton als de wedstrijd al halverwege de eerste helft is, en gaan er weer vandoor als er nog 20 minuten te spelen zijn. We zijn daar beetje bij toeval gekomen, omdat we langs dat veld liepen en door het geschreeuw en de aanmoediging uitgenodigd werden om even te blijven hangen.
Het is heerlijk om zo een uurtje te verliezen, bijvoorbeeld bij het voetbalveld XXV Aprile in Pietralata. Het is een legendarisch veld, dat veld, de vreugde van een hele wijk waar nog een vlaag van de jaren '60 en '70 rondwaart. Hier speelde het mythische Alba Rossa, het team dat een tijdperk van Romeins amateurvoetbal vormgaf. Het was een sportief uitvloeisel van de naburige afdeling van de Communistische Partij, en ook Pasolini kwam er af en toe bewonderend het voetbal bekijken. "Het waren andere tijden toen," zei een oude activist tegen mij, "en nu is de wereld veranderd, het team is er niet meer en de wedstrijd is er ook niet meer. Hier waren we allemaal fan van Ingrao en ons mooie teampje, we waren allemaal jong en elkaars kameraden, het Huis van het Volk en de tribunes waren altijd afgeladen. Nu zijn we oud en denken we niets meer te begrijpen." De sportvereniging heet nu Suditalia en heeft teams in elke competitie, van de pupillen tot aan de volwassenen, voetballers zonder haar of haar vol gel, die misschien niets meer weten van die trotse geschiedenis. 
Toch is het altijd fijn om hier een wedstrijd te volgen, en vervolgens die niet meer te volgen, maar te kijken naar een ballon die wegvliegt richting de volkse flats, richting de dakterrasjes die versierd zijn met hetzelfde wasgoed en dezelfde tv-schotels, en die daarna neerkomt in de modderplassen van een wijk waar iemand je nog koffie wil aanbieden en vertelt oer die keer dat Pier Paolo...


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.


84. De vriend (3): Sant' Ignazio (p. 91-92)

"Laat ons versteld staan!" roepen de ogen van de gebruikelijke vriend die voor een paar dagen in Rome is. En dus laden we ons in de auto en rijden we hem door de stad, van hier naar daar: de plekken om te bekijken zijn oneindig, overal is schoonheid, zowel tussen de zuilen van het Forum als in de steegjes van Trastevere, op pleinen uit de Renaissance en musea die volgestopt zijn met meesterwerken. Maar de passerende toerist heeft niet de noodzakelijke rust in zijn donder om zoveel schoonheid in zich op te nemen, hij is als een dorstige man die met te veel gulzigheid het water op zijn gezicht en op zijn kleren morst. Wat hij wil is dat wij hem een paar frisse teugen water brengen, iets verrassends om te vertellen aan wie thuis op hem wacht. Hij vindt het sleutelgat op de Aventijn leuk, waarvandaan de koepel van de Sint Pieter wordt omkaderd en zo een koepel dichtbij lijkt. 
En dus, als jullie je vriend een schok cadeau willen doen, breng hem dan naar de kerk van de Heilige Ignatius van Loyola. Het rococo-pleintje is op zichzelf al curieus, ontworpen door de architect Raguzzini als een klein theater: maar dat is voor onze vriend niet genoeg, hij is zonder aandacht al op te veel pleintjes geweest. En dus duwen we hem het interieur van de kerk in, ontworpen door de jezuïtische wiskundige Orazio Grassi en op het plafond van fresco's voorzien door een andere jezuïet, vader Pozzo. We houden hem tegen, alsof dat toevallig is, midden in het middenschip en we nodigen hem uit z'n ogen te richten op de koepel.
"Ja, dus?" zal hij zeggen, "Een koepel als zovele, met alle zuilen en gebogen lijnen op hun plek, met licht dat van boven valt," alsof in zijn landje in elke bar een koepel te vinden is.
Op dit moment zouden wij hem ook een klap voor z'n kop willen geven, maar we houden ons in want we willen genieten van de onthulling die te gebeuren staat. Met een por duwen we hem een beetje naar voren. "Kijk beter!" zeggen we hem, "Loop naar voren en houd je ogen gefixeerd op de koepel." En van het ene op het andere moment licht zijn gezicht op, zijn mond valt open van verbazing. "Maar er is geen koepel, het is alleen maar een beschilderd doek!" De macht van de Romeinse barok, subliem bedrog, grandioze, perspectivische gezichtsbegoocheling. De koepel bestaat niet, het is een gigantische schildering hangend op 34 meter hoogte. Onze vriend klapt in z'n handen van geluk, en wij zijn net zo blij alsof we de hele nacht hebben gewerkt ten behoeve van zijn verbazing. 


Marco Lodoli 2005.

Gevonden bij elke Romereis.


83. Een vliegende ezel (p.90-91)

Een paar regels geleden vertelde ik over die blik die vanaf een uitzichtpunt neerdaalde over de stad en die de stad verenigd in een harmonieus project toonde, als een levend organisme. Nu kantelen we onze blik, slaan we onze ogen op om iets te zoeken dat in de lucht van Rome vliegt en dreigt te verdwijnen. Zangvogels of stadsduiven, zullen jullie noemen, of de kortstondige condensstrepen van passerende vliegtuigen, of misschien de stenen engeltjes die ons beschermen vanaf de kroonlijsten van kerken. Niets van dat alles: ik wil jullie vertellen over een mooie vliegende ezel.
Hij is geschilderd op de muur van een huis bij Tor di Nona, en we zien hem al jaren wanneer we op de Lungotevere voorbij rijden. Daar is hij, met z'n grote kop een beetje gebogen over de problemen van de wereld en met twee hoopvolle vleugels die hem tot de derde verdieping laten vliegen, tussen een raam en een klein balkon in, en misschien nog wel verder omhoog, in de vrije ruimte vol avonturen in onze fantasie. 
We observeren hem aandachtig wanneer we vastgeklonken in een file staan, of we scheren er met onze ogen langs wanneer we er haastig vandoor gaan naar een of andere afspraak, en altijd maakt hij ons weer vrolijk door zijn onwaarschijnlijkheid. Alleen in de lucht van sufferds en naïevelingen bestaan vliegende ezels, maar misschien ook in de lucht van wie hoopt dat er steeds weer bijzondere dingen kunnen gebeuren, poëtische wonderen die ingaan tegen de zwaartekracht van ons bestaan.
Ons ezeltje met vleugels hangt daar sinds lange tijd, ik geloof vanaf de jaren '70, waarin men nog verward droomde van een andere wereld. Ik begrijp wel dat het artistieke erfgoed van onze stad zo uitgestrekt is dat het weinige beschikbare geld naar het restaureren van de meest hoogstaande meesterwerken gaat. Ik weet het, men moet eerst denken aan de Aureliaanse muren die afbrokkelen, aan de paleizen van patriciërs die dreigen in te storten: toch hoop ik dat de gemeente een handjevol euro's beschikbaar stelt voor deze volkse muurschildering, die regen en dagen beetje bij beetje aan het uitwissen zijn. Wij zijn gaan houden van dat vliegende ezeltje en we willen het nog lang zien vliegen, gesteund door de afwisselende stromingen van onze illusies, gevoed door de haver van onze dromen. Laten we hem weer een beetje kleur geven, en een beetje wind.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2010.


82. Piazza Socrate (p. 88-89)

Dingen van een afstandje bekijken is in Rome gelukkig niet slechts een zegswijze: hier is het altijd mogelijk om enkele momenten de horizontale vlakte van gebeurtenissen, de benauwde hoek van ons uitzicht te verlaten en een of andere heuvel te beklimmen. Het is voldoende om je blik van boven te laten glijden over het dichte patroon van straten en huizen, over de duizenden levens die zich met elkaar vervlechten als draden in een weefgetouw, om meteen een goed gevoel te krijgen. Dat wat beneden tegenstrijdig, chaotisch en verbrokkeld lijkt, blijkt van boven een uit zichzelf ontstane harmonie, en je ziel krijgt meer ruimte, verzamelt de tegenstellingen en zet ze in een bredere context. En ook ons onvolledige en onvolmaakte leven, dat ons zo vaak nutteloos lijkt, pijnlijk gescheiden van andere levens, vindt zijn plekje in een breder landschap en dat biedt het leven ruimte en geeft het zin.
We kennen allemaal de meest beroemde uitzichtpunten: de Pincio, de Gianicolo, de tuin met sinaasappelbomen, bar Lo Zodiaco. Hangend tegen de borstwering kan het gebeuren dat je schouder aan schouder staat met massa's toeristen, die zijn uitgezwermd uit touringcars, die in 5 minuten zo veel mogelijk koepels moeten herkennen, die foto's moeten schieten en moeten schreeuwen van geluk. Wij zouden liever een beetje rust willen, we willen een uitzicht helemaal voor ons alleen, stil, meditatief. Wij willen graag daarboven aanwijzen wat we daar beneden hebben achtergelaten, spanning en haast. En daarom wil ik jullie graag een rond en eenzaam pleintje aanraden dat lijkt om een afgebikte vliegende schotel die van wie weet waar hier is beland. Het bevindt zich op de flank van Monte Mario, tussen Via Platone en Via Dero, en het heet Piazza Socrate, een perfecte naam voor zo'n plek, want het laat ons bedenken dat het eren kennen van de stad een andere manier is om ons zelf te leren kennen. Er is bijna nooit iemand, hooguit twee oude vrienden die een sigaretje roken op een van de bankjes van het tuintje in het midden, of een stelletje dat elkaar kust daar waar het gaas is neergehaald en het panorama zich uitstrekt als een nieuwe ervaring. Overdag lijkt de stad zich onder onze blik te verruimen zoals kringen in het water rond een kiezelsteen; 's nachts lijkt de stad zich tegen ons aan te vleien, als een intieme en mysterieuze kamer.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.


81. Palazzo Federici aan de Viale XXI Aprile (p. 87-88)

Als je op een avond toevallig over de Viale XXI Aprile rijdt, doe jezelf dan 5 minuten verbazing cadeau, laat je auto, scooter, je afspraken even voor wat ze zijn en treed binnen in een van de meest verbazingwekkende gebouwen van onze stad, het zogenaamde Palazzo Federici, naar de naam van de architect die in de jaren '30 deze waanzin realiseerde. Het is slechts een woonblok, maar het lijkt een futuristisch kasteel, een decor uit Metropolis, de materialisatie van die rationalistische roes die Sant' Elia, bevriend architect van Marinetti en Boccioni, nooit voltooid heeft kunnen zien omdat de oorlog hem te vroeg heeft doen sterven. Wanneer je op de binnenplaats staat, lijk je te zijn weggezogen door een drogbeeld: van binnen lijkt alles zo onmetelijk groot, de poorten lijken elkaar eindeloos op te volgen, de kolommen van verlicht glas die de trappenhuizen omhullen rijzen omhoog als ruimtetrappen naar de donkere hemel, honderden ramen turen blind en een massa auto's staat geparkeerd als in een stilzwijgende verkeersopstopping. Het lijkt wel de maag van een gigantische walvis als weddenschap een heel dorp heeft opgeslokt en dat dorp met één enkele hik opnieuw heeft opgestapeld. Overdag is het ook een mooi gebouw om te bezoeken: het zonlicht maakt er een vrolijk bouwwerk des levens van, het is een onophoudelijk komen en gaan van drukke mensen die omhoog en naar beneden gaan, naar binnen en naar buiten lopen, er is altijd een deel dat wordt gerestaureerd en een ander dat op het punt staat in te storten; aan de grote toegangsdeuren duiken steeds weer roze of blauwe strikken op, want op deze kleine planeet wordt er altijd wel iemand geboren, en af en toe brengt een auto van een uitvaartondernemer iemand weg die net zijn verblijf hier heeft beëindigd.
Hier draaide Scola
Una Giornata Particolare, de dag dat Hitler in Rome was, de enige ochtend waarop het wooncomplex bijna helemaal leegliep omdat de bewoners de straat bestormen om de voorbijkomende Hitler toe te juichen. Alleen een ongelukkige huisvrouw en een vriendelijke homoseksueel bleven thuis, onverschillig voor alle retorica. Hun trappenhuis is nummer 6, het appartement is op de 7e etage, maar als je durft kun je verder omhoog, tot de top, om vanuit de hoogte te kijken naar dit onmetelijke universum en deze kleine stad erin, en de miniscule heuvels in de verte.

Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2011.


zaterdag 5 augustus 2017

80. Sant' Andrea in Flaminia (p. 86-87)

Het trammetje dat op zondag over de Via Flaminia rijdt, is beladen met supporters, jongeren die voor de ramen al luidkeels de liederen zingen die ze wederom in de Curva van het Olympisch Stadion zullen laten horen; ze groeten voorbijgangers door met hun geelrode of blauwwitte vlaggen te zwaaien, vol verwachting beleven ze al de euforie: een paar uur later brengt de tram ze terug en zijn ze nog uitgelatener door de winst, of door het verlies, altijd onterecht, altijd onverdiend. 
Waarschijnlijk merkt niemand van hen dat kleine kerkje op waar de tram langs scheert en die hij meteen weer achter zich laat, precies onder het groen van de Parioli-heuvels. Toch is de Tempietto van Sant' Andrea, werk van Vignola, een van de mooiste voorbeelden van de Romeinse Renaissance, het heeft een gratie om blikken te stelen en het hart goed te doen. Het staat daar bescheiden, discreet, voor een naamloze bar en naast een tuintje waar de honden uit de buurt worden uitgelaten om hun poten te strekken en hun hoopje te doen. Geen enkele buitenlandse of Italiaanse toerist komt het een bezoekje brengen, geen ansichtkaart stuurt zijn afbeelding gefrankeerd de wereld in. Als men een miniatuuruiting van de Renaissance wil noemen, denkt men altijd aan de Tempietto van Bramante bij San Pietro in Montorio: maar dit oratorium doet daar niet voor onder, ook al is zijn lot vergelijkbaar met dat van arme, vergeten familieleden. Het lijkt eventjes op Rubiks kubus voordat het uitmondt in zijn uiteindelijke harmonie: het is een rollende dobbelsteen, waarvan de hoekpunten wonderbaarlijk lijken te draaien, de lijnen zoeken en ontmoeten elkaar in een harmonie van poëzie en wiskunde in één. De driehoek van het fronton, het parallellepipedum van het timpanon, de ellips van de koepel, ze versterken elkaar en brengen elkaar in evenwicht alsof eindelijk de legendarische kwadratuur van een cirkel is gevonden. Een ongevoelige hand heeft zoals gewoonlijk ordinaire graffiti op de gevel achtergelaten, drie of vier kneuzingen van zwarte spray, als spetters vitriool op iemands gezicht. 
Overigens liet Paus Julius III dit prachtige tempeltje oprichten om de hemelse machten te bedanken dat hij was ontsnapt aan het gevaar van de landsknechten tijdens de Sacco di Roma in 1527, op 30 november, de dag van de heilige Andreas: maar het is overduidelijk dat niet alle landsknechten de stad hebben verlaten, sommigen zijn hier gebleven, om nog altijd schade aan schoonheid toe te brengen. 


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2017.




79. De Kruisafneming van Daniele da Volterra, Trinità dei Monti (p. 85-86)

Hoe vaak lees ik het al wel niet in de kranten: een seizoen vol grote cultuurevenementen staat op het punt van beginnen, en ik begin me zorgen te maken: ik begrijp dat men in Rome de concurrentie moet aangaan met Londen, Parijs, Berlijn en New York, de culturele hoogovens die bonte rookpluimen uitstoten: baanbrekende tentoonstellingen, pompeuze concerten, kolossale overzichten en panorama's van 360 graden; ik begrijp dat de toeristenmarkt, zo gevoelig voor concurrentie en zo hardvochtig, vereist dat het aanbod steeds bombastischer moet zijn. Toch ben ik bang dat deze gigantische rookpluimen het licht en aandacht ontnemen aan de kleinste en mooiste juweeltjes die van Rome altijd zo'n speciale plek hebben gemaakt.
Wie uren en uren in de rij heeft gestaan om zich te laten uitzuigen door een megatentoonstelling, zal die daarna nog zin hebben om in zijn eentje een kerk of een klein museum binnen te lopen om een uniek schilderij te bewonderen, misschien zelfs slecht belicht en een beetje afgebladderd? Toch ligt de exceptionaliteit van Rome vaak in half-verborgen meesterwerken, in de schatkamers die men in de halfschaduw van een steegje of klooster moet zoeken en vinden. Het individu en het meesterwerk ontmoeten elkaar in stilte, bijna in het geheim, als een eerste liefdesafspraakje, zonder schijnwerpers en tromgeroffel. Daarna komt de verliefde jaren naar die plek terug, om nieuw leven te blazen in de intimiteit en dit genoegen. Elke keer bijvoorbeeld dat ik voorbij de Trinità dei Monti loop, breng ik altijd even een bezoekje aan de fantastische Kruisafneming van Daniele da Volterra, schilder uit de 16e eeuw die als grapje Braghettone, Broekenmaker, wordt genoemd, omdat hij alle naakten van Michelangelo in de Sixtijnse kapel voorzag van broekjes. Zijn Kruisafneming doet denken aan de nog beroemdere Graflegging van Rosso Fiorentino: ook hier zijn er ladders die steunen tegen het kruis en zijn er droefgeestige handwerkslieden die als acrobaten de spijkers eruit trekken en het lichaam van Christus laten zakken, terwijl de Madonna door het verscheurende moederverdriet ineen zakt op de grond. Het schilderij zal vast de voor het Italiaans Maniërisme typische vlammende en heldere kleuren hebben gehad, maar de tijd en enkele zeer slechte ingrepen hebben het gereduceerd tot een vaal geworden, afgebrokkelde pleisterkalk. Het mag wel een opknapbeurt krijgen: maar zouden er de noodzakelijke gelden voor zijn, of wordt elke cent opgeslokt door de gulzige magen van grote evenementen?


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2013.


woensdag 5 juli 2017

78. Via Carlo Levi (p. 84-85)

Lezend in toeristische gidsen uit de hele wereld stuit je vroeg of laat op de zin: "Dit is een land dat barst van de tegenstellingen." Deze gemeenplaats doet je glimlachen, het klinkt als een refrein dat zo goed in het gehoor ligt dat het bijna vals lijkt: toch is het altijd absoluut waar. Als je goed kijkt, bevat zelfs de plek die het meest homogeen en eensgezind lijkt zijn tegendeel. Een klein bewijs hiervoor zou de doorgang kunnen zijn bij Laurentino 38, een wijk die het zinnebeeld is geworden van de leefbaarheid in een wereldstad. Een paar jaar geleden zijn er een hoop boompjes geplant in het midden van de Via Silone, de verkeersader die langs de enorme woonblokken loopt, maar die groene vlakjes zijn niet voldoende om uit onze geest het idee te wissen dat we zijn beland in het koninkrijk van asfalt en cement, van stadse grauwheid, van hardheid en van depressie. Qua architectuur was het ooit een vooruitstrevend project, zoals Corviale, maar ik zou niet weten hoeveel mensen nu graag in Laurentino 38 zouden willen wonen.
En terwijl we het gebruikelijke geleuter herhalen, dat de stad een verstikkend kan zijn, dat op bepaalde plekken verhoudingen tussen mensen dreigen te verdwijnen, dat kinderen van tien jaar meer injectiespuiten hebben gezien dan kippen, bevinden we ons onverwacht, als door een betovering, op het platteland. We hoefden alleen maar de Via Carlo Levi op te rijden om een sprong te maken in tijd en ruimte die ons met open mond laat staan kijken en elke gedachte op z'n kop zet: rechts en links zijn er tientallen kleine moestuintjes, verdeeld door omheiningen gemaakt van matrasspiralen en prikkeldraad, elke met z'n eigen schuurtje waar de tuinders hun gereedschap in bewaren, elk met z'n eigen trouwe straathond die blaft tegen indringers. "Welkom in de vallei van de broccoli,"zegt een oude man tegen ons. Hij tikt als groet met zijn hand tegen zijn hoofd en heeft z'n mouwen opgestroopt, deze man die lijkt te zijn weggelopen uit Quarto Stato van Pellizza da Volpedo. "Ik verbouw de stronken en ik verkoop ze op de markt, dit doe ik al 25 jaar, nergens ter wereld wordt de broccoli zo lekker als hier. Achter zijn rug is het grauwe cement zichtbaar, vanaf Colombo zwaait het naambord van Palacisalfa, waar 's nachts Britse en Amerikaanse rockbands spelen, en wij staan tussen de planten en houwelen, als elastiekjes gespannen tussen tegenstellingen.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.





zaterdag 6 mei 2017

77. Brandweerkazerne Frosi (p. 83-84)

Water, lucht, aarde en vuur, volgens de antieke filosofen de eerste elementen in het universum, kunnen elk moment beginnen te razen: dan zijn er weer verwoestende overstromingen, cyclonen die alles wegvagen, afschrikwekkende aardverschuivingen, helse branden. Vaak is het de hand van de mens die het fragiele evenwicht van het leven ontwricht: een trotse hand die kwetst, verbrandt, verwoest, die er plezier in heeft dood en verderf te zaaien. En zo is er ook diegene die zich haast om het op te lossen, onmiddellijk, nu, voordat alles verloren is, wanneer de vlammen brullen en de wereld in rook opgaat, wanner het gevaar het grootst is. Daarna arriveren de politici, de discussies van mensen die verontwaardigd veroordelen en hopen op een kant en klare reconstructie: maar ondertussen begeven de brandweermannen zich midden in de ramp, en zij verkopen hun huid duur om te redden wat er te redden valt. We hebben ze bewonderd tussen de puinhopen van de Twin Towers, en in Rome in de Via Ventotene, die menselijke, genereuze, sterfelijke engelen. In ons bekrompen voorstellingsvermogen hadden we ze altijd gezien als mannen die hoog aan het einde van de ladder bezig waren om een poesje of een verward meisje te redden, of die met een brandslang in de hand een vuur verderop blusten: nu weten we voor eens en altijd dat er elke dag brandweermannen voor ons creperen en dat ze zich nooit terugtrekken. Daarom leek het me terecht om een eiland te wijden aan de mooiste brandweerkazerne die er op de wereld bestaat. Hij staat tussen Via Caposile en Via Cantore, in de wijk Prati, en hij draagt de naam van Massimo Frosi, een jonge brandweerman die stierf in een helicoptercrash op de Monte Gennaro. Het is een gebouw dat is opgetrokken in de jaren '30, politiek gezien een tragische tijd, maar die wel aan de stad vele prachtige gebouwen heeft nagelaten. Kazerne Frosi is een architectonisch juweeltje, harmonieus en functioneel, het lijkt op een antiek slot maar is ook modern, met twee ronde torens en machtige muren. Zes grote rode rolluiken scheiden en verbinden de kazerne en de straat: een telefoontje, een alarm is genoeg, en in een flits gaan de rolluiken omhoog en met loeiende sirenes vertrekken de tankwagens geladen met mannen die op de vlammen en de rampen af worden gestuurd. Ze gaan en weten niet of ze terug zullen keren, of ze 's avonds een bord pasta of een medaille voor bewezen moed zullen krijgen.

Marco Lodoli, 2005.

Nog niet gevonden.



vrijdag 5 mei 2017

76. Het Tibereiland (p. 82-83)

Wanneer we dwalen door de straten, kerken en musea binnengaan, ontdekken we dat er in elke hoek een verrassing verborgen kan zijn: en ook al lijkt het op het eerste gezicht niets bijzonders te zijn, ook al is het maar een willekeurige hoek in de stad, een anonieme doorgang, het blijft de moeite waard je ogen de kost te geven. "Er is altijd iets te zien," schreef Rilke. Een bar in de periferie kan een werelddeel bevatten, een kleine bloemist kan ons dichterbij de bossen brengen, een bedelares liggend op de stoep kan ons net zoveel laten lijden als een oorlog. Misschien is er niet een plek die dieper en intenser is dan een ander: wij en de dingen die we op ons netvlies hebben en die vervolgens in onze ziel gegrift staan zijn er. "Je verveelt je, omdat je vervelend bent," zei Elsa Morante, een grootse Romeinse dame: maar als we ons open en ... opstellen, kunnen we ons elke dag verbazen, misschien wel elk moment. En dus gaan we zelfs naar eilandjes die ver weg liggen, maar vergeten we ook niet het eiland van de Romeinen dat midden in de Tiber ligt, eeuwen geleden als een vrachtschip verankerd dat klaar is om uit te varen maar nog niet vertrekt, omdat het water van de haven waar hij in ligt hem elke dag iets nieuws vertelt. Misschien is het al wel jaren geleden dat we over de loopplanken van de Ponte Fabricio en de Ponte Cestio aan boord van het Tibereiland zijn gegaan. We kunnen er de obelisk bewonderen, geplant als een meesterlijke boom op het midden van het dek, of de kerk van San Bartolomeo, of het kleine kerkje van San Giovanni Calibita, we zouden kunnen stoppen om te eten in het oude restaurant van Sora Lella of erheen gaan om een onfortuinlijke vriend in het ziekenhuis Fatebenefratelli te bezoeken. Maar het mooiste om te doen is afdalen naar de oever om een wandeling te maken over het witte basement dat rondom het hele eiland loopt, geschampt door de stroming. Nu staat het water van de rivier erg laag en kijkt het eiland gestrand in droefheid. Het is een goede plek om te gaan zitten en na te denken over alles en over niets, en toe te staan dat de wind onze sigaret verteert en onze gedachten verwart.

Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2010.


donderdag 4 mei 2017

75. De kwekerij aan de Appia Antica (p. 81-82)

In deze tijd regent het dodelijke bommen en granaten, en daarom gaan wij op zoek naar een plek waar het leven ontstaat en waar het groen is: een mooie kwekerij. In werkelijkheid zijn alle kwekerijen mooi, met hun rijen planten met onmogelijke namen die we uit ons hoofd willen leren en meteen weer vergeten, met zakken bemeste tuinaarde die we zelfs onder onze voeten zouden willen legen, om onze grofheid compleet te bestrijden, met die serres vol met kleuren en geuren. Maar de mooiste van alle kwekerijen bevindt zich aan de Via Appia Antica, de trotse koningin van alle wegen in de wereld, precies tegenover het Circus van Maxentius en de tombe van Cecilia Metella. Het is een plek in de stad waarvan we allemaal denken dat we die goed kennen, maar waar we eigenlijk zeer zelden komen, want het leven brengt ons elders, naar de drukte van het centrum of de wanorde van de periferie. De Appia Antica komt op ons over als een perfecte ansichtkaart, ontsnapt uit een geschiedenisboek, waar onze aanwezigheid eigenlijk niet nodig lijkt: het is een afgelegen weg, die liep, die voerde, maar die nu naar geen enkele plek meer loopt of voert. De juiste gelegenheid om er opnieuw terug te keren voor een wandeling zou een bezoek aan deze fantastische kwekerij kunnen zijn, op zoek naar een granaatappelboom, naar bamboe, naar een rode roos of een kerstboom, of naar een bijzondere bloembak tussen de duizenden uitgestalde exemplaren. Verzameld in een oude serre staan de meest waardevolle soorten vetplanten, planten in gewaagde, verwrongen en stekelige vormen van leguanen en salamanders die je nekharen overeind doen staan. We bekijken en herhalen de Latijnse namen en staan versteld van al die wonderen der natuur: de mammillaria uncinata, de matucana formosa, de rebutia albipilosa en cactussen in elke variëteit, terwijl aan de andere kant van de ramen andere Latijnse wonderen zich uitstrekken, de weelderige ruïnes van geschiedenis, het graf van Romulus, het grote circus voor de wagenraces met tweespannen, de lieflijke tombe van Cecilia. Geschiedenis en natuur flankeren de beide zijden van de Appia, bloemen en stenen stemmen de wandelaar vrolijk en peinzend. Als je nog een schop nodig hebt om in beweging te komen, dan kan ik je zeggen dat in de kwekerij een heerlijke cafeteria zit waar je ook kan lunchen. Wanneer je daar bent, krijg je zin om van werk te veranderen, om tuinman te worden of bewaker van een zuil: wat dan ook om maar in zo veel rustieke vrede te kunnen vertoeven.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2012.


maandag 1 mei 2017

74. De hondenrenbaan bij Ponte Marconi (p. 80-81)

Flamenco, Messalina, Apache, Turbo, Pamplona, Gigolò en Emiro staan klaar voor de start. De mensen beklimmen de tribunes, velen grijpen zich vast aan de rasters van de omheining om nog dichter bij de piste te zijn: en allen frommelen tussen hun vingers het bonnetje van het wedkantoor. Plotseling daalt er een stilte neer, enkel verstoord door gehoest en het vreselijke geluid van het ophalen van fluimen. Geen enkele man heeft geen brandende sigaret in z'n vingers en rookt hem niet tot het echt niet verder kan op. Het is zover. Nog één ogenblik, let op. Klaar, af!
Zeven hazewindhonden schieten naar voren uit hun boxen en rennen als bezetenen achter een mechanische haas. De vierhonderdvijftig meter worden verzwolgen door een razende race, de meute honden strekt zich uit als een klap van de noordenwind, de eerste honden nemen afstand, de andere komen er weer bij, het is een vlaag van poten en spieren, een schot aan snuiten dat is afgevuurd richting de finish.
Een paar seconden en de race is al voorbij, niemand weet precies wie heeft gewonnen en wie heeft verloren. Voor ons staat een oude man die een prop maakt van z'n weddenschap: "Speul ik 'em, kumt-ie achteraon. Speul ik 'em nie, issie eurstes. Speul ik 'em dan toch wir, leste! Da verrekte bist vreêt an menne maog!" De menigte gaat uit elkaar, iemand gaat scheldend tekeer, de weinigen die op de juiste hond hebben gewed passeren de piketpoortjes om hun geld te halen. En dan staan ze er allemaal weer met het programma in de hand om de volgende race te bestuderen.
Dit is de wereld van de hondenracebaan bij Ponte Marconi, de laatste strandpost van de gokkers. Een oord vol hartverscheurende droefgeestigheid, die daarom ook ontroert, als je er af en toe op zondag heen gaat. Je vangt er, in groepjes die ontstaan en weer uit elkaar gaan, onvergetelijke spreuken op: "Condor en Quiz, primo en secondo, pasta en biefstuk, de lunch is weer geregeld!" Of: "Met een gok op Beëlzebub vergok ik verdomme m'n eigen ziel!"
Voorafgaand aan de race paraderen de honden voor de gokkers: het zijn beesten die uit een handboek voor fantasie-zoölogie lijken te komen, fijngebouwd en spits, licht en onstuimig, nageslacht van een mustang en een vogel. Ze lopen voorbij en kijken afwezig naar wie er op hen één of duizend euro inzet: gepensioneerden met longemfyseem, zigeuners met vingers vol ringen, nieuwsgierigen, lamzakken, mannen die op het punt staan zich te ruïneren of die al geruïneerd zijn. En de nieuwe race staat al op het punt van beginnen: het duurt een moment van hoop, en in een vloek en een zucht is het voorbij.

Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.
Inmiddels niet meer als hondenrenbaan in gebruik.



zondag 30 april 2017

73. Da Riccardo in de Vicolo dell' Annunziatella (p. 79-80)

Uit het gehemelte van de lucht regent het elk jaar weer vorken en koksmutsen, men gaat in de diverse gidsen in discussie over het toekennen van een half punt minder aan een restaurant van naam, men vergelijkt de wijnkaarten, de kwaliteit van de bediening, de smaak van de desserts en de angstaanjagende bedragen die men aan het einde van het diner moet betalen. Toch zien de recensenten een stijgende lijn in het Romeinse restaurantwezen: het lijkt er eindelijk op dat men beter eet dan een paar jaar geleden. Wij gewone proevers blijven, al zeg ik het zelf, daar echter steeds meer van verstoken wanneer we de menu's lezen: elk gerecht, gepresenteerd in elegante Engelse letters, bestrijkt nu niet minder dan twee regels en hoe meer details de beschrijving bevat, hoe minder we begrijpen van wat we tegemoet gaan. Draadjes struisvogelvlees omsloten in bladeren van bloemkool en gedoopt in een creme van bosbessen, of een dun laagje tonijn, buitelend in een wildsaus en gegaard in een zweem van jeneverolie: zulke gerechten laten je je dom en incompetent voelen. Dus kun je beter op expeditie gaan naar de Vicolo dell' Annunziatella, in de wijk Ardeatino, naar de oude trattoria Da Riccardo, open sinds 1935. In een roman van McEwan bevond de hoofdrolspeler, door een wonder in het ruimte-tijdcontinuüm, zich buiten dit lokaal waar op dat moment zijn vader en moeder, die toen nog jong waren, bij hun eerste ontmoeting nipten van hun bier. Hun fietsen stonden tegen de muur van de kroeg en hij zag ze door het raam verliefd met elkaar praten, ongewis van hun toekomst en niet wetend van de zoon die ze op een dag zouden krijgen. Als jullie ooit bij Riccardo gaan eten, zullen jullie diezelfde duikeling in de tijd ervaren. Het is niet moeilijk om je te bedenken dat tussen die eenvoudige, oude muren onze ouders op een mooie feestdag hebben genoten van een pasta carbonara en van twee keer gegaarde raapsteeltjes. Buiten is er een boerenerf, daarna een binnenplaats met marmeren tafeltjes, een pergola en een schutting van riet, en binnen ruik je de lucht die hangt in oude gebouwen, die de geschiedenis, de rucola en de garnalen vergeten zijn. Aan een kant bevinden zich nog de ouderwetse koelruimte en stenen wasbak, en aan de muren hangen nog de posters met de spelers van AS Roma die net landskampioen zijn geworden, maar toch lijken ze allemaal op Amadei of Losi. Je eet er voortreffelijk, je zit er voortreffelijk, en voor een uurtje kun je je daar onttrekken aan de waan van de dag.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.


72. De boom op de Piazzale delle Muse (p. 78-79)

In de jaren '70 waren enkele pleinen die waren aangelegd in fascistische tijden no go area's, domeinen waar je het gevaar liep in elkaar gelagen te worden of zelfs nog erger, en als men in het geval van de Piazza Euclide uiteindelijk, gezien diens openlijke triestheid, zich nog niet verloren voelde, dan was daar in ieder geval nog altijd de deplorabele staat van de Piazzale delle Muse om zich aan te ergeren, een plek die ooit nog werd bemind door onder andere Sartre en Simone de Beauvoir.
Gelukkig is het rechthoekige plein dat één van de mooiste panorama's over de stad biedt sinds lange tijd weer toegankelijk: je kunt er zitten op de veranda van bar Parnaso en van boven de moskee bewonderen, en de rivier, de velden van Acquacetosa, het Olympisch stadion dat lijkt op een racebaan voor kleine autootjes, en verderop de contouren van de grote flats van Bel Poggio, en nog veel verder weg de silhouetten van onbekende heuvels. Maar bovenal kan men erheen lopen om een bezoek te brengen aan één van de alleraardigste bomen van Rome. Ik weet niet of jullie die kleine, mythische dwergpaardjes paraat hebben, die met hun buik over de grond schuren, waarop kinderen, gevolgd door de bezorgde blikken van hun ouders, voor de eerste keer de opwinding van een korte rit te paard beleven. Later als ze ouder zijn, klimmen die kinderen op volbloed paarden die trappelen met hun hoeven, of op de snelste scooters, maar nu ervaren ze op die halfezels het schommelende plezier van een rondje door het park, en dat vergeten ze nooit meer. Kijk, de boom die midden op de Piazzale delle Muse staat, is net zo'n ezeltje, maar dan plantaardig: door een vreemde speling van de natuur, of misschien door een woeste windvlaag, is de stam zo gebogen dat men er tegenop zou kunnen lopen. Boomstammen groeien verticaal, dat is zo door het lot bepaald, maar deze boomstam versmaadt elke regel en scheert langs de grond, het lijkt alsof hij tegen elk kind zegt: klim maar rustig op mij, probeer het maar, je zult zien dat het niet gevaarlijk is. Begin maar hier, bij mij, kweek zelfvertrouwen en op een dag klauter je in de takken van mijn hoogste broers, je zult de moed hebben om van de ene tak naar de andere te springen, om elke moeilijkheid in het leven te trotseren. Door steeds te zijn betreden door kinderschoenen is de schors glad geworden, net als die beelden van heiligen die door de handen van gelovigen worden geaaid. In wezen is deze boom de beschermheilige van onze kindertijd, van de onschuld, van fijne spelletjes die nooit meer terugkeren.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2015 (tenminste, ik denk dat het deze boom is, want dat was de enige op het plein waar je in kon klimmen).



zondag 12 maart 2017

71. De kruising van via di Portonaccio, via Prenestina en via dell' Acqua Bullicante (p. 77-78)

Soms gebeurt het dat we in een monstrueuze verkeersopstopping staan en dat we ons als hamsters in de kronkels van een blikken slang voelen: iedereen in de auto slaat op z'n claxon, scheldt tegen het oude vrouwtje dat de tijd voor het groene stoplicht heeft verdaan, tegen de bestuurder naast ons die ons aan de kant drukt, tegen de bus die dwars over de weg staat, tegen de hele wereld.
We staan op de kruising van de via di Portonaccio, via Prenestina en via dell' Acqua Bullicante, in een kluwen van staalplaten en verwensingen, en een ogenblik lang denken we dat het ons nooit zal lukken om hieraan te ontsnappen, dat we de rest van ons leven zullen doorbrengen met het beledigen van onze naaste en het verwensen van de stad. En dan valt onze blik plotseling op een hoekje vol bloemen: onder het mozaïek van een kleine madonna staan veel bossen rozen en anjers, lelies en margrieten. En aan de muur, aan de linker- en rechterkant, voorafgaand aan de reclameposters die ons nutteloze producten aanprijzen, wordt honderden keren het woord "grazie", dank u, herhaald. Het is een van die hoeken waar ex-voto's van simpele mensen worden opgehangen, mensen die in angstaanjagende problemen terecht zijn gekomen, die op een dag aan de madonna, aan het leven, aan het lot hebben gevraagd om genadig hun ongeluk te bezien. En daarna, omdat de dingen onvoorspelbaar zijn, omdat hoop nieuwe energie geeft, door puur geluk of door een echt wonder, is de zieke zoon genezen, heeft de onvruchtbare vrouw een kindje gekregen, kreeg men eindelijk werk, heeft een liefde die doods leek een nieuw leven gekregen. En daarom kwam diegene die zich wendde tot deze straat-Maria terug om haar te bedanken. Sommige bordjes stammen uit de tijd van vlak na de oorlog en andere zijn zeer recent opgehangen, een aantal heeft de vorm van een hart, sommige zijn van marmer en andere van steen; in de muur is een simpele baksteen gevoegd die zijn dankwoord ingekrast met een spijker draagt, er hangen handboeien van een gevangene, een houten spaander beschreven door een immigrant, er is een bordje waarop staat geschreven: "Toen elke hoop verloren was, is door een wonderbaarlijke lotsbeschikking ..." en de regen heeft de rest weggewassen, maar eronder staan nog de emblemen van Atac, van Acotral en Codacons: wie weet wat er is gebeurd, welke angstige geschiedenis ten einde kwam met die blijk van dankbaarheid. Zoveel verhalen waarvan we niets zullen weten. Maar die muur vol dankbaarheid draagt voor even onze gedachten, brengt ons naar huis.

Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2015.



70. Sant' Eustachio (p. 76-77)

Wandelend door Rome doe je er goed aan om af en toe een blik omhoog te werpen, zoals men in het azuurblauw van een meertje een hoopvol hengeltje uitwerpt: je kunt dan een mooi marmeren engeltje hoog op een daklijst vangen, of een gedurfd uiteinde van een koepel, of gewoon het sympathieke gezicht van een mevrouw die bij het raam staat. Een groet en weg, want deze bijzondere vorm van vissen kan nieuwe verrassingen opleveren. Na het drinken van de beroemdste koffie van de stad in de bar aan piazza Sant' Eustachio, vliegt het dobbertje van onze blik bijvoorbeeld omhoog om tot onze verbazing te blijven hangen in het gewei van een enorme hertenkop die de kerk tegenover de bar domineert. Wat doet die grote kop van dat beest bovenop een barokke gevel? En waarom heeft het midden in zijn gewei een kruis? Misschien vormt het een symbool van de symbiose van het Christendom en een heidens geloof, van de rechte en goddelijke orde van het kruis en de vertakte en bosachtige wanorde van het gewei?
Achter dat beeld zit het verhaal van Eustachius, commandant in het leger van Trajanus. Op een dag, toen hij tussen de bomen wandelde, verscheen er een groot hert voor hem, precies zoals voor Robert de Niro in die beroemde film. Eustachius was ook een geoefend jager, en daarom spande hij zijn boog om het beest te doden, maar plotseling verscheen er in het gewei van het hert een lichtgevend kruis: er klonk geen verheven stem om hem te bekeren tot God, er was geen cherubijn of een heilige, maar een eenvoudig dier, een zachtaardig wezen uit het bos. Eustachius begreep de boodschap en werd christen, en met hem ook zijn vrouw en twee kinderen. De legende vertelt dat hij in ballingschap werd gestuurd en daarna, na een paar jaar, werd teruggeroepen om te vechten in een oorlog. Hij gedroeg zich moedig, maar hij wilde niet knielen voor de leugenachtige goden van de Romeinse staat. Hierom werden hij en zijn familieleden als maaltje voor de wilde dieren gegooid: maar de tijgers en leeuwen raakten hen niet aan, sterker nog, ze gingen als liefdevolle Romeinse katten voor hen zitten. Dus gooide de woedende keizer Eustachius in een gloeiend hete bronzen stier. Het belangrijkste altaarstuk in de kerk, een werk van Nicola Salvi, beschrijft de scène van zijn martelaarsdood. Er was een namaakbeest nodig om Eustachius te doden, omdat de echte dieren zijn vrienden waren. Het zijn altijd onze vrienden, de dieren.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in


69. Het Nationale Pastamuseum (p.75-76)

Als een man is wat hij eet, dan worden Italianen gemaakt uit pasta met tomatensaus: en misschien wantrouwen de andere Europeanen ons daarom wel, omdat we moeilijk om een vork zijn te winden, we overal tussendoor glippen en makkelijk vlekken geven, als we te veel denken verpappen en verweken we, gaan we te snel, dan blijven we hard en onaangenaam. Om onze aard beter te begrijpen is een bezoek aan het Museo Nazionale delle Paste Alimentari de moeite waard, het nationale pastamuseum op piazza Scanderberg (de entree is overigens veel te duur). Elk geheim van pasta wordt uitgelicht, de dagelijkse bezigheid die we wegwerken met vier vraatzuchtige vorken wordt in elk intiem detail geanalyseerd: er zijn tabellen die met grote zorgvuldigheid de verschillende stappen in het productieproces illustreren, van het malen va het meel tot het mengen ervan, van het persen in een vorm tot het drogen, en de machines die voor dit werk worden gebruikt worden in de zalen getoond, moderne en antieke exemplaren. Andere schema's leggen de voedingswaarden uit, de proteïnen, de vetten, de koolhydraten en de vitamines die we onbewust opschrokken, afgeleid door de goede smaak van kruiden of door de tv die aanstaat. Aan de muren vallen de 19e eeuwse platen op waarop vele Pulcinella's bezig zijn om met macaroni hun honger te stollen, en zien we honderd reclames van Barilla en Agnesi die ons verleiden om het er stevig van te nemen, want pasta is zon een vreugde, is niet duur en geeft troost tegen al het kwaad in de wereld. Leopardi had, eerlijk gezegd, wat twijfels, en in zijn Nuovi Credenti schreef hij: "Napels bewapent zich ter verdediging | van haar macaroni, want het valt haar zwaar, het plaatsen van de dood | voor de macaroni. En ze kan niet begrijpen, aangezien ze zo lekker zijn, waarom dorpen, landen, provincies en naties, niet gelukkig worden door hun kwaliteit." Men stopt zich er vol mee om maar niet te denken aan de dood, en men verbaast zich erover dat een bord spaghetti niet elke plek vrolijk maakt. Een zekere Gennaro Quaranta gaf hierop als volgt antwoord: "Maar als je van macaroni meer had gehouden | dan van boeken, die zwarte gal veroorzaken, | dan had je geen zware kwalen hoeven lijden. | Levend tussen goedlachse dikkerds | word je misschien wel, blozend en vrolijk, | 90 of honderd jaar oud." In het museum kun je deze gedichten lezen en erover nadenken in alle rust, maar niet te lang, want het is inmiddels tijd voor de lunch.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2009.


68. Het mozaïek voor het Stadio Olimpico (p. 74-75)

De mensen die voetbal gaan kijken spreken vaak met vrienden af "bij de bal", en specificeren met een glimlach: "Niet die kapotte voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, maar die gave voor het Olympisch stadion", want het kan gebeuren elkaar mis te lopen tussen de diverse testikels. Op het plein van de onbeschadigde bal is een zee van mensen en kleuren te vinden, wit-blauwen of geel-roden volgens het wedstrijdschema van de zondag, van verkopers van belegde broodjes en Borghetti-koffie, van zwarthandelaren met toegangskaartjes en oproerpolitie. Ze wachten allemaal om de tribunes op te gaan te beklimmen of om een of ander zaakje af te handelen.
Ik geloof dat bijna niemand let op de bestrating van het plein, de enige die er zijn oog op laat vallen is degene die zijn peuk met de hak van zijn schoen uittrapt. Dat grote mozaïek daarentegen, het grootste van heel Rome, verdient aandacht en het is de moeite waard om er overheen te wandelen op een werkdag of een zondagochtend. Het is een perfect overzicht van politieke en van fascistische esthetiek, vol heldendom en hoogdravende klassieke oudheid. Miljoenen minuscule zwarte en witte steentjes vormen verontrustende slogans, als "Duce, onze jeugd wijden wij aan u" of de bekendste "Veel vijanden, veel eer", en vormen tientallen strijd- en sporttaferelen. Op de grond zie je daadwerkelijk de vrachtauto met een knokploeg die aan het zwaaien is met een vlag met het fascistische opschrift "Het kan me niet schelen", en hier en daar verspreid zie je veel leeuwen en veel gazellen, die de veroveringen in Afrika door het Rijk in herinnering moeten roepen. Maar de weergave van de verschillende sporten is werkelijk mooi, de lichamen van de atleten hebben een plasticiteit die doen denken aan de stijl van Mario Sironi, ze zijn simpel en krachtig. Als we rond de bal lopen ontdekken we op het mozaïektapijt rustende speerwerpers en boksers, duikers en zwemmers, schermers en worstelaars, hordelopers en gewichtheffers, en zelfs hockeyers en jockey's op de rug van indrukwekkende paarden. Het zijn figuren die zijn gerealiseerd volgens de schetsen van belangrijke kunstenaars van die tijd, Canevari, Rosso, Severini. Helaas beginnen ze af te brokkelen, want in de middag wordt het plein vaak een skatebaan en de steentjes schieten weg onder de wieltjes. En vervolgens valt er regen op, blaast de wind erover, brandt de zomerzon erop, en zo verwoest de tijd die vervliegt zelfs de meest atletische lichamen.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2010.



zondag 29 januari 2017

67. Een graffito in Via Alfredo Durante (p. 73-74)

Ik heb op alle mogelijke manieren geprobeerd om ze te appreciëren, of ten minste ze te begrijpen, die afbeeldingen die jongeren tekenen met hun spuitbussen op de muren van Rome. Ik heb me zelfs de boel laten uitleggen door een zeer jonge, slordige vriend die 's nachts zijn creativiteit ontketent door treinwagons en grijze delen van de stad te kleuren, en hij heeft me vergezeld bij een bezoek aan de sixtijnse kapellen van onze tijd, kilometers letters die in elkaar verstrikt zijn, en die samen figuren en zinnen vormen die voor mij totaal niet te ontcijferen zijn. Ik voelde wel aan dat er verschillende trends zijn, harde twisten tussen tegenovergestelde scholen van writers, meesters en navolgers, kladderende gasten en ware genieën van urbane kunst. Ik heb er onderzoek naar gedaan, ik heb instemmend geknikt, maar ik moet toegeven dat ik nog altijd langs die hysterische verfspatten of die ineengestrengelde reuzeletters loop zonder iets anders te voelen dan een lichte vervelend gevoel.
Maar op een nacht zag ik, terwijl ik afdaalde langs Via Durante, een grote weg die loopt van de Trionfale naar de Balduina, een jongen die een profiel op een muur schilderde. Hij vertelde me dat het het portret was van een jongen van zijn school, een paar maanden eerder gedood door een fatale hersenvliesontsteking. Met het verstrijken van de tijd hebben rond dat droefgeestige profiel dat de waanzin van de wereld vanuit het stille dodenrijk leek te observeren andere graffitivrienden iets willen achterlaten, een teken, een herinnering, een beeltenis, en zo werd die muur in de periferie een kleurboek van gedachten en fantasieën van iedereen die gesteld was op Giacomo C., gestorven op z'n 18e. Een bordje vertelt, in iets te formeel taalgebruik, dat de murales door zijn vrienden werden gerealiseerd met de vriendelijke toestemming van de Acea. Er is een glimlachende marionet, met een sjaal om zijn nek tussen de toppen van de bergen, en een opschrift dat zegt: "Jij boven elke top, wij ten prooi van verslagenheid", en een grote Felix de kat die de zin "Young, too young" draagt. Te jong om te sterven, te jong om vergeten te worden. "Ach! op de overledenen | groeit geen bloem, waar hij door menslievend | lofprijzingen niet wordt geëerd en door een minnaar wordt beweend," schreef Foscolo, en de jongeren hebben dat goed begrepen, ook al vinden ze zijn I Sepolchri niet mooi.

Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

zaterdag 28 januari 2017

66. Het Mas-warenhuis (p. 72-73)

Prettig en onmogelijk was de markt op Piazza Vittorio, met zijn oriëntaalse sfeer, zoals we een paar jaar geleden nog zongen. Door zeer redelijke wetgeving omtrent hygiëne moest deze markt ophoepelen, weg van de stoepen, en werd de markt een verstandiger systeem toegewezen, binnen in een gebouw dat is toegerust om toonbanken en koelkasten te verwelkomen. Bij ons blijft een wat weemoedig gevoel hangen voor die heksenketel van goederen, geuren, kleuren en geschreeuw die het plein vulden, voor de kletspraat en het geduw dat werd gewisseld in die nauwe en chaotische gangen. Op dit moment dat zo essentieel is voor de wereldgeschiedenis is er grote nood aan een plek waar we mensen van diverse komaf kunnen ontmoeten, om achterdocht en angst te overwinnen. We kunnen samen koffie drinken in de bar Roma Città Aperta in de Via Principe Amedeo, een eervol gebaar van vertrouwen en beschaving, maar het is een ding dat maar een minuut duurt en meteen bevinden we ons weer midden op straat, alleen met onze onrustige gedachten. En dus dirigeren we ons richting het grote Mas-warenhuis, in de Via dello Statuto, een soort van VN voor arme drommels. Buiten het enorme gebouw uit de regeerperiode van Umberto I hangen de vlaggen van verscheidene staten - de Braziliaanse wereldbol, Arabische halve manen, de sterren van de Europese Unie - opgebold door de wind en een beetje gescheurd. Binnen is de hele wereld te koop voor negen euro negenennegentig, bergen t-shirts en overhemden, badjassen en bergschoenen, dekbedden en joggingspakken, en ook spelletjes en horloges, schilderijen en tapijten, theepotten en ondergoed, vazen en lampen, alles voor bijna irreële prijzen. Voelend en de prijs afwegend tussen alle drukte bij de banken draaien de nieuwe armen van onze wereld rond, forse Nigeriaanse vrouwen, kleine Chinese mannen, Arabieren met kroeshaar, vrouwen in chador en olijfbruine mannen met snorren, kinderen in alle kleuren, maar ook veel Italianen met weinig geld in de beurs. Het gebeurt dat je met een aarzelende vreemdeling vluchtige afwegingen maakt over een geruit overhemd en dat vervolgens, wie weet hoe, het gesprek zich verruimt, dat je praat over Rome en de Paus, over voetbal en oorlog, over het leven dat overal moeilijk is maar op bepaalde plekken nog moeilijker. Uiteindelijk kopen we het hemd, het kost immers zo weinig, maar het idee dat we allemaal mensen onder dezelfde hemel zijn, dat idee wordt ons cadeau gegeven en is heel waardevol.

Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

65. Santa Maria sopra Minerva (p. 71-72)

Door een mysterieus synchronisme treden op het juiste moment enkele beeltenissen uit hun schaduwen onze gedachten tegemoet, worden er één mee en verhelderen die. Ze hielden zich eeuwenlang verborgen in een donkere hoek, wachtend op de geschikte situatie om zich aan te bieden, en vanuit het niets hebben we ze ineens voor ons, perfect overeenstemmend met onze problemen die we op dat precieze moment ervaren: of misschien, wie weet, zoals Jung zei, zijn wij het juist die onbewust naar ze op zoek gaan.
Ik heb de basiliek van de Santa Maria sopra Minerva vaak bezocht en ik geloofde dat ik de buitengewone kunstwerken dat de kerk bevat goed kende. Er zijn prachtige fresco's van Filippino Lippi in de Carafa-kapel, een beeld van Christus dat het kruis draagt, een Christus met een te kort been, een werk van Michelangelo die wat minder dan gewoonlijk geïnspireerd was, en verder is er de tombe van Beato Angelico dat op een enorme postzegel van steen lijkt en een Annunciatie va Antoniazzo Romano en vele andere werken die onze ogen stelen.
Maar vandaag nodig ik jullie uit om naar de achterste kapel aan de linkerkant te gaan en aandachtig het grafmonument van een zekere Giovanni Arberini te bekijken.
Het is een werk uit de 15e eeuw, misschien van Mino da Fiesole, gebouwd rondom een klassieke sarcofaag uit de 5e eeuw voor Chr. Kijk goed naar het bas-reliëf op de sarcofaag, luister naar datgene wat het nu zegt, tegen ons, mensen uit de 21e eeuw op de rand van een wereldcrisis. Hercules is bezig met een van zijn twaalf werken, hij is in gevecht met de leeuw van Nemea, hij heeft hem bij z'n keel vastgepakt en staat op het punt hem te wurgen: alle spieren van de held zijn aangespannen door de krachtsinspanning, en de leeuw spartelt, probeert te ontsnappen aan de dodelijke wurggreep, hij tilt een poot op om Hercules op zijn hoofd te treffen, opent zijn bek alsof hij voor het laatst probeert te ademen, hij lijdt aan de laatste stuiptrekkingen. In dat ontzettend zeer oude bas-reliëf zag ik een herculeïsch Amerika in gevecht met de Afghaanse leeuw, het Westen en het Oosten die zich vastklemmen op een angstaanjagende manier. Achter hen is het landschap onopgesmukt, nog net een krom boompje te midden van niets. Hercules en de leeuw strijden om elkaar af te maken, en ze weten niet dat ze een afbeelding zijn op de zijkant van een doodskist, een monstrueuze inspanning die enkel dient als decoratie op de flanken van de dood.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2008.





dinsdag 24 januari 2017

64. De crypte van de Santa Maria della Concezione (p. 69-70)

Ik heb de Via Veneto altijd gezien als een kabbelend, omhoog stromend riviertje: zijn bron is het kleine bijenfonteintje op de hoek van Piazza Barberini, zijn monding is de delta van de Porta Pinciana, daar waar de straat zich splitst tussen de bogen. Bijna aan het begin, onder de platanen die op de oevers zijn gegroeid, staat het heel donkere kerkje van de Onbevlekte Ontvangenis, beter bekend als de kerk van de kapucijnen. De crypte daar is een plek dat de huid kippenvel bezorgt bij zelfs de meest nuchtere en opscheppende Romein, ook bij de jongeman die gewend is te grinniken in de tunnels vol horror in een of ander pretpark of kijkend naar de meest bloedstollende films, die films waarin lijken wankelend uit hun tombes opstaan en dwingend op de deur van een huis kloppen. Hier valt weinig te lachen, om zich te beschermen tegen afgrijzen is het gewoonlijke aanraken van de edele delen niet genoeg, zo typisch bijvoorbeeld bij wie op de Via Guglia voorbijrijdt aan de kerk van Orazione en Morte, daar waar, uitgehakt in marmer, in een aardig macabere scène, een skelet waarschuwt "Odie mihi, cras tibi", wat zoiets wil zeggen als 'denk eraan dat ik vandaag doodging, maar dat jij morgen aan de beurt bent.
Om het bezoek aan de crypte van de kapucijnen helemaal vol te houden heb je stalen zenuwen nodig. De botten van honderden doden zijn volgens een kunstzinnige rangschikking aangebracht wat nog meer angst oproept: er zijn sierlijsten gemaakt van wervels, rozetten van scheen- en dijbenen, versieringen waarbij onderkaken en bekkens zich afwisselen, en in het midden van al die ornamenten van beenderen verschijnen skeletten die nog gekleed zijn in franciscaner pijen van vele monniken die eeuwen en eeuwen geleden zijn gestorven. Sommigen ondersteunen in hun handen een schedel, anderen liggen languit, anderen lijken te lopen. Je krijgt de neiging om te beweren dat het allemaal nep is, dat het een special effect is uit Cinecittà, een carnavalsgrap. Helaas, het is toch allemaal echt. Dus gooien we ons zelf naar buiten, om met elke vezel in ons lijf het schitterende licht van de Via Veneto op te zuigen, om zelfs te genieten van het lawaaierige verkeer. Onze dolce vita schudt op zijn grondvesten, en het maakt daar buiten niet meer uit dat er geen Amerikaanse actrices en papparazzi meer rondlopen, het is nu even genoeg om in de zon te wandelen, te neuriën en even halt te houden in een van die mooie café's om een cappuccino met veel schuim te drinken.

Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2011.




63. De prostituees van Tor di Quinto (p. 68-69)

We waren 14, vlassnorretje, kenden voor het eerst liefdesverdriet door een vriendinnetje dat vreemdging en onze scooters waren nieuw en bij het vallen van de avond deed onrust ons menigmaal rondzwerven. Wegrijdend via de straten die rond Corso Trieste liggen opgekruld, namen we de Olimpica die wij zagen als een snelweg waar de auto's voorbij schoten richting het onbekende, de oneindige kilometers duisternis onderbroken door een stippellijn van lantaarns en aanduidingen van benzinestations. Voor de tunnel gingen we rechts, richting de verdoemenis, richting de hel. Verderop bij de afdaling begon Tor di Quinto. Alleen al bij de naam liepen de rillingen over onze rug en in onze gedachten, het werd snel uitgesproken, alsof het de naam van een willekeurige straat was, waar het trainingsveld van Lazio Roma lag, en kijk, verder niets bijzonders. In werkelijkheid gingen we daar naar beneden om met koortsig brandende ogen te kijken naar de priesteressen van de zonde, de obscene en angstaanjagende seksvestalinnen, de onnoembare hoeren. Ze waren in niets gelijk aan de escorts van vandaag, arme Slavische meisjes, magere en zachte blondines, die het hart ineen doen krimpen: nee, zij waren immens en ongemanierd, ze lachten en schreeuwden rond kampvuren die vanuit het binnenste van de aarde omhoog leken te komen, wanordelijke vlammen die aards plezier en goddelijke straf beloofden. De vrouwen bewogen tussen het duister en de rode gloed van dat vuur dat continu werd gevoed, ze droegen absurde avondkleding, ze zongen volksliedjes, ze waren prachtig en eng tegelijkertijd.
Vandaag de dag is de seksmarkt verplaatst naar elders en heeft andere hoofdrolspelers en afgeraffelde en wredere rituelen gekregen, Tor di Quinto is verworden tot een anonieme doorgaande weg. Toch werken er nog steeds twee of drie prostituees onder die platanen: ze zijn zo oud hebben zo'n zwakke gezondheid dat ze sympathie oproepen. Eentje wordt altijd omringd door grote zwerfhonden, ze lijkt door te gaan met strijden om haar beesten te kunnen onderhouden; de ander lijkt een gepensioneerde schooljuf, heeft een wit gebit en een pagekopje vol blonde haren, ze loopt mank heen en weer als een dier met pijn. Ze hebben hun leven gespendeerd aan het verlenen van enkele momenten van geluk aan eenzame mannen. Er zou ook een wet-Bacchelli voor hen moeten zijn, een klein pensioen dat ze in staat stelt rust te vinden.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

maandag 23 januari 2017

62. Het grafmonument van Quintus Sulpicius Maximus (p. 67-68)

Van de vele dingen die we op school moeten leren, beklijven er maar een paar in ons geheugen. Ze verdwijnen allemaal, die Napoleontische slagvelden, onbegrijpelijke vierkantsvergelijkingen, ablativi absoluti en hoofdsteden in Afrika, sterrenbeelden en schrijvers uit de 17e eeuw. Maar onuitwisbaar blijft ongetwijfeld de herinnering aan het jongetje van Pascoli, Il Fanciullino. Dat jochie, dat weet men wel, vormt onze dichterlijke kant, "hij praat tegen beesten, tegen bomen, tegen stenen die aan onze zintuigen en onze ratio ontsnappen, hij ontdekt in de dingen scherpzinnige overeenkomsten en vindingrijke verbanden. Hij past de naam voor het grootste toe op het kleinste en andersom; hij wordt klein om te kunnen zien, hij wordt groot om te kunnen bewonderen..." Wanneer we kinderen zijn, komt zijn leven overeen met dat van ons, en daarna blijft zijn stem en zijn blik maar in enkele mensen bewaard, in dichters, ongecompliceerde zielen, in mannen en vrouwen die verbazing en compassie voor het bestaan blijven voelen; in anderen, die er grondig op letten dat ze geen tijd verliezen, in hen is het jongetje voor altijd gestorven.
Maar goed, in onze stad, op de chaotische kruising bij Via Pavia en Via Buoncompagni, precies tegenover Piazza Fiume, kunnen we, aangebracht tegen een duister afgebrokkeld stuk van de Aureliaanse muur, het grafmonument van de jongen zien, misschien het graf van onze onschuld. In een hoge nis staat het beeldje van Quintus Sulpicius Maximus, de jongste Romeinse dichter; hij leefde in de 1e eeuw na Christus en stierf toen hij net 11 jaar oud was. Op het voetstuk van het beeldje beweent men in twee in het Grieks geschreven epigrammen zijn vroegtijdige overlijden en wordt zijn korte carrière in herinnering gebracht: in 94 deed Quintus Sulpicius met een geïmproviseerd lyrisch gedicht mee aan een dichtwedstrijd, en in zijn verzen vertelde hij hoe de onervaren Phaëton de zonnewagen bestuurde en hoe die vlammende waren, na de Aarde bijna te hebben verbrand, in het water van een rivier stortte. Wij staan daar, geperst tussen de auto's die roken en brullen, we kijken naar het jongetje dat zijn poëzie in zijn handen houdt en we voelen van binnen iets van een in de verte nauwelijks hoorbare stem. En plotseling duwt het verkeer ons weer verder.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2017.




61. De Pincio (p. 66-67)

Op televisie hebben quizzen het meeste succes, vooral als ze worden opgediend in een jus van miljarden als geldprijs. Thuis proberen de mensen het juiste antwoord te geven, dat probeer ik ook, en op die bijzondere momenten net voor het avondeten, misschien als net een soort weemoed op komt zetten, een vaag gevoel van falen, zijn twee juiste antwoorden genoeg om ons onverwacht verkwikt en trots te voelen. Ik stel voor om op een zondag van de bank te verhuizen naar de Pincio en samen met een vriend of verloofde je herinneringen en je benen wat te strekken. Zoals bij elke quiz die zich serieus neemt moet er een tijdsmeter zijn: en die hebben we, het is de magnifieke waterklok van Giambattista Embraico, vorig jaar gerestaureerd. Je kijkt op de klok, die nooit de juiste tijd aangeeft, en het spel is begonnen.
Aan beide zijden van het pad staan op een rij de vragen: er staan bustes van beroemde mannen, die mooie koppen van steen waarop vandalen vaak tekeer gaan. Van die illustere figuren, hoeveel kennen we er? Hoeveel punten kunnen we bij elkaar vergaren door in de lesstof van vroeger of in recente literatuur te duiken? En onze vriend of verloofde, weet die meer of minder? Aan Masaccio gaan we allemaal in volle zeilen voorbij, men weet natuurlijk dat het een beroemde schilder uit de 15e eeuw was, en ook aan Leopardi en Torquato Tasso gaan we vlug en opscheppend voorbij. Maar bij Paolo Sarpi of bij Annibal Caro beginnen we al te aarzelen, daar vindt de eerste selectie plaats. Onze vriend en vriendin lijken beter voorbereid dan ons wat betreft kennis over personen die in mist lijken te zijn opgegaan, over namen die we niet meer weten te plaatsen, bijvoorbeeld Pietro Colletta of Federico Cesi. Wie waren het, patriotten, wetenschappers of toch kunstenaars of historische figuren? Men komt ook voorbij portretten van mannen die nu volslagen onbekend zijn, en je moet wel echt een kampioen zijn om uit te kunnen leggen wie Montecuccoli of Atto Vannucci waren, die door een grappenmaker met een viltstift werd omgedoopt als Atto Vandalico. Ondertussen genieten we van de koelte van de wilde kastanjes, en al wandelend vinden we rust. Na een half uurtje zijn we terug bij de waterklok. Wie had de meeste goede antwoorden, wie heeft er gewonnen? Dat is niet meer zo belangrijk: we hebben een mooie reis gemaakt, kijk, een tocht dwars door de Elysese Velden, tussen de schaduwen van de doden het groen door, en we zijn weer terug.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in ... ja, wanneer was dat ook alweer? En waar is die foto gebleven?


60. De Tiber (p. 65-66)

Montaigne schreef: "Van Rome blijft alleen de richting de zee vluchtende Tiber bestaan. Alles wat vast is wordt door de tijd verwoest en al wat stroomt, weet weerstand te bieden." Het lijkt een taoïstische observatie, een uitnodiging om de verhalen en om de personen die zich belangrijk noemen en die zich op een marmeren voetstuk oprichten om hun eigen macht over anderen te etaleren niet te serieus te nemen. Ook dat marmer is voorbestemd om af te brokkelen, en elke onbescheidenheid is voorbestemd om veel te leren van het stof waarin het zal vallen. Net zo verkeerd is het daarentegen om zich in een vernederende en strenge bescheidenheid klein te maken, zich het hoofd te bedekken met as en met plezier de wereld elke schoonheid te verwijten. Uiteindelijk toont deze houding ook ijdelheid en koppigheid, een trots verlangen om zich te onderscheiden.
In deze aangename lentedagen kun je het beste afdalen naar de kades die langs de Tiber lopen en een wandeling maken langs de stroom en vervolgens even te zitten en het lint te bewonderen dat zich ontrolt en nooit stopt. Gelukzalig zijn de personen - veel te weinig, veel te gelukzalig - die een pas hebben van iemand die lid is van een roeivereniging. Maar ook wie dit privilege niet heeft kan de rivier ervaren als een goed dat altijd beschikbaar is. Hij is daar, hij stroomt tussen ons in, hij gaat en wacht op ons op hetzelfde moment.
De hoge muren, de smerige trappen, angst voor muizen of voor een dronken zwerver, of wie weet, misschien alleen onverschilligheid houden de Romeinen ver van de oevers van de Tiber. We hebben zo veel te doen, duizend problemen en duizend verlangens, afdalen naar de rivier lijkt alleen maar tijdverlies. We willen beroemd worden, we werken hard voor onze bevestiging in de wereld, en niet om het water richting de zee en het leven richting de dood te zien kabbelen. En toch zouden we een pauze moeten nemen, en misschien ook een aperitief in een van de vele pontons die aan de oevers zijn vastgemaakt. Sommige zijn echt mooi, zoals die bij het Olympisch Stadion, of die bij de metrobrug of onder Ponte Cavour. Tegen de avond, wanneer de stad lijkt op een verre, temperende gloed, profiteren we van het ruisen van de rivier, van zijn oneindige les. In het licht van de tijdelijkheid verschijnt alles aan ons, en alles verschijnt aan ons als een verrassing.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden 2010.


59. Via Nomentana 581: pizza van de Iezzi-familie (p.64-65)

Wie weet hoe het Wereldkampioenschap Pizzabakken eruit zou zien, het kost een zekere moeite om je dat voor te stellen. Zou het zijn met directe eliminatie zoals bij het tennis, met veel voorrondes en makkelijkere eerste partijen voor de beteren, bijvoorbeeld een pizzabakker uit Torre Annunziata die een tegenstander uit Ecquador die zich via de kwalificaties had geplaatst, afslacht? Of dat ze allemaal schouder aan schouder strijden, terwijl ze hun creaties uitrollen op een heel lange marmeren werkbank, het deeg garneren met de grootste nauwkeurigheid en ze afbakken in majestueuze ovens? Komen de beste pizza-maestri daadwerkelijk van over de hele wereld vandaan, gladgeschoren Chinezen, bebaarde Noren, Mexicanen met een sombrero, Tartaren met blote bast, goedgebouwde Afrikanen, die allemaal hun tomaatjes en hun ansjovisjes klaarleggen en O sole mio zingen? Of is het een zaak die uitgemaakt moet worden in huiselijke kring, tussen de Italiaanse kampioenen? Ik zou het antwoord eigenlijk niet weten, maar ik weet wel dat bijna altijd degenen die uitkomen namens de Iezzi-clan zouden winnen: een familie die meer weet van de pizza dan de duivel. Eén van de Iezzi, Massimo heeft in Fiuggi de strijd beslist met een risicovolle en indrukwekkende vinding: een pizza met druiven, spek en truffelsaus. Voor de Iezzi vormt het gerezen deeg een basis die geschikt is om welk ingrediënt dan ook te dragen, het is de res extensa waarop elke fantasie kan rusten: ik stel me voor dat ze op een dag patent weten te krijgen op onvoorstelbare pizza's met beleg als weemoed en stukjes moed, tranen en dromen.
Als je een paar stukjes van zulke wonders wil proeven, moet je naar Via Nomentana 581. Aan het einde van een helling dat wat weg heeft van een Olympisch podium is hun winkel, hun atelier, een plek dat van buiten verward kan worden met een van de veertienhonderd pizzerie al taglio, die op het banale af de stad van eten voorzien. Daar binnen staan de ovens die kundig zijn ingesteld om alle uitdagingen te overstijgen of de temperaturen in de bakruimten te laten zakken, daar creëert men het onwaarschijnlijke. Wie een simpele pizza marinara of margherita wil, kan beter ergens anders heen gaan. Je gaat naar de Iezzi eerder om je geest te verbazen dan om je rommelende maag te stillen. Hoe dan ook, je spendeert er maar weinig geld, want pizza is pizza, het plezier van het volk: met vijf muntjes reis je op een vliegende ovenschaal.


Marco Lodoli 2005.


Nog niet gevonden.