zondag 29 januari 2017

67. Een graffito in Via Alfredo Durante (p. 73-74)

Ik heb op alle mogelijke manieren geprobeerd om ze te appreciëren, of ten minste ze te begrijpen, die afbeeldingen die jongeren tekenen met hun spuitbussen op de muren van Rome. Ik heb me zelfs de boel laten uitleggen door een zeer jonge, slordige vriend die 's nachts zijn creativiteit ontketent door treinwagons en grijze delen van de stad te kleuren, en hij heeft me vergezeld bij een bezoek aan de sixtijnse kapellen van onze tijd, kilometers letters die in elkaar verstrikt zijn, en die samen figuren en zinnen vormen die voor mij totaal niet te ontcijferen zijn. Ik voelde wel aan dat er verschillende trends zijn, harde twisten tussen tegenovergestelde scholen van writers, meesters en navolgers, kladderende gasten en ware genieën van urbane kunst. Ik heb er onderzoek naar gedaan, ik heb instemmend geknikt, maar ik moet toegeven dat ik nog altijd langs die hysterische verfspatten of die ineengestrengelde reuzeletters loop zonder iets anders te voelen dan een lichte vervelend gevoel.
Maar op een nacht zag ik, terwijl ik afdaalde langs Via Durante, een grote weg die loopt van de Trionfale naar de Balduina, een jongen die een profiel op een muur schilderde. Hij vertelde me dat het het portret was van een jongen van zijn school, een paar maanden eerder gedood door een fatale hersenvliesontsteking. Met het verstrijken van de tijd hebben rond dat droefgeestige profiel dat de waanzin van de wereld vanuit het stille dodenrijk leek te observeren andere graffitivrienden iets willen achterlaten, een teken, een herinnering, een beeltenis, en zo werd die muur in de periferie een kleurboek van gedachten en fantasieën van iedereen die gesteld was op Giacomo C., gestorven op z'n 18e. Een bordje vertelt, in iets te formeel taalgebruik, dat de murales door zijn vrienden werden gerealiseerd met de vriendelijke toestemming van de Acea. Er is een glimlachende marionet, met een sjaal om zijn nek tussen de toppen van de bergen, en een opschrift dat zegt: "Jij boven elke top, wij ten prooi van verslagenheid", en een grote Felix de kat die de zin "Young, too young" draagt. Te jong om te sterven, te jong om vergeten te worden. "Ach! op de overledenen | groeit geen bloem, waar hij door menslievend | lofprijzingen niet wordt geëerd en door een minnaar wordt beweend," schreef Foscolo, en de jongeren hebben dat goed begrepen, ook al vinden ze zijn I Sepolchri niet mooi.

Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

zaterdag 28 januari 2017

66. Het Mas-warenhuis (p. 72-73)

Prettig en onmogelijk was de markt op Piazza Vittorio, met zijn oriëntaalse sfeer, zoals we een paar jaar geleden nog zongen. Door zeer redelijke wetgeving omtrent hygiëne moest deze markt ophoepelen, weg van de stoepen, en werd de markt een verstandiger systeem toegewezen, binnen in een gebouw dat is toegerust om toonbanken en koelkasten te verwelkomen. Bij ons blijft een wat weemoedig gevoel hangen voor die heksenketel van goederen, geuren, kleuren en geschreeuw die het plein vulden, voor de kletspraat en het geduw dat werd gewisseld in die nauwe en chaotische gangen. Op dit moment dat zo essentieel is voor de wereldgeschiedenis is er grote nood aan een plek waar we mensen van diverse komaf kunnen ontmoeten, om achterdocht en angst te overwinnen. We kunnen samen koffie drinken in de bar Roma Città Aperta in de Via Principe Amedeo, een eervol gebaar van vertrouwen en beschaving, maar het is een ding dat maar een minuut duurt en meteen bevinden we ons weer midden op straat, alleen met onze onrustige gedachten. En dus dirigeren we ons richting het grote Mas-warenhuis, in de Via dello Statuto, een soort van VN voor arme drommels. Buiten het enorme gebouw uit de regeerperiode van Umberto I hangen de vlaggen van verscheidene staten - de Braziliaanse wereldbol, Arabische halve manen, de sterren van de Europese Unie - opgebold door de wind en een beetje gescheurd. Binnen is de hele wereld te koop voor negen euro negenennegentig, bergen t-shirts en overhemden, badjassen en bergschoenen, dekbedden en joggingspakken, en ook spelletjes en horloges, schilderijen en tapijten, theepotten en ondergoed, vazen en lampen, alles voor bijna irreële prijzen. Voelend en de prijs afwegend tussen alle drukte bij de banken draaien de nieuwe armen van onze wereld rond, forse Nigeriaanse vrouwen, kleine Chinese mannen, Arabieren met kroeshaar, vrouwen in chador en olijfbruine mannen met snorren, kinderen in alle kleuren, maar ook veel Italianen met weinig geld in de beurs. Het gebeurt dat je met een aarzelende vreemdeling vluchtige afwegingen maakt over een geruit overhemd en dat vervolgens, wie weet hoe, het gesprek zich verruimt, dat je praat over Rome en de Paus, over voetbal en oorlog, over het leven dat overal moeilijk is maar op bepaalde plekken nog moeilijker. Uiteindelijk kopen we het hemd, het kost immers zo weinig, maar het idee dat we allemaal mensen onder dezelfde hemel zijn, dat idee wordt ons cadeau gegeven en is heel waardevol.

Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

65. Santa Maria sopra Minerva (p. 71-72)

Door een mysterieus synchronisme treden op het juiste moment enkele beeltenissen uit hun schaduwen onze gedachten tegemoet, worden er één mee en verhelderen die. Ze hielden zich eeuwenlang verborgen in een donkere hoek, wachtend op de geschikte situatie om zich aan te bieden, en vanuit het niets hebben we ze ineens voor ons, perfect overeenstemmend met onze problemen die we op dat precieze moment ervaren: of misschien, wie weet, zoals Jung zei, zijn wij het juist die onbewust naar ze op zoek gaan.
Ik heb de basiliek van de Santa Maria sopra Minerva vaak bezocht en ik geloofde dat ik de buitengewone kunstwerken dat de kerk bevat goed kende. Er zijn prachtige fresco's van Filippino Lippi in de Carafa-kapel, een beeld van Christus dat het kruis draagt, een Christus met een te kort been, een werk van Michelangelo die wat minder dan gewoonlijk geïnspireerd was, en verder is er de tombe van Beato Angelico dat op een enorme postzegel van steen lijkt en een Annunciatie va Antoniazzo Romano en vele andere werken die onze ogen stelen.
Maar vandaag nodig ik jullie uit om naar de achterste kapel aan de linkerkant te gaan en aandachtig het grafmonument van een zekere Giovanni Arberini te bekijken.
Het is een werk uit de 15e eeuw, misschien van Mino da Fiesole, gebouwd rondom een klassieke sarcofaag uit de 5e eeuw voor Chr. Kijk goed naar het bas-reliëf op de sarcofaag, luister naar datgene wat het nu zegt, tegen ons, mensen uit de 21e eeuw op de rand van een wereldcrisis. Hercules is bezig met een van zijn twaalf werken, hij is in gevecht met de leeuw van Nemea, hij heeft hem bij z'n keel vastgepakt en staat op het punt hem te wurgen: alle spieren van de held zijn aangespannen door de krachtsinspanning, en de leeuw spartelt, probeert te ontsnappen aan de dodelijke wurggreep, hij tilt een poot op om Hercules op zijn hoofd te treffen, opent zijn bek alsof hij voor het laatst probeert te ademen, hij lijdt aan de laatste stuiptrekkingen. In dat ontzettend zeer oude bas-reliëf zag ik een herculeïsch Amerika in gevecht met de Afghaanse leeuw, het Westen en het Oosten die zich vastklemmen op een angstaanjagende manier. Achter hen is het landschap onopgesmukt, nog net een krom boompje te midden van niets. Hercules en de leeuw strijden om elkaar af te maken, en ze weten niet dat ze een afbeelding zijn op de zijkant van een doodskist, een monstrueuze inspanning die enkel dient als decoratie op de flanken van de dood.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2008.





dinsdag 24 januari 2017

64. De crypte van de Santa Maria della Concezione (p. 69-70)

Ik heb de Via Veneto altijd gezien als een kabbelend, omhoog stromend riviertje: zijn bron is het kleine bijenfonteintje op de hoek van Piazza Barberini, zijn monding is de delta van de Porta Pinciana, daar waar de straat zich splitst tussen de bogen. Bijna aan het begin, onder de platanen die op de oevers zijn gegroeid, staat het heel donkere kerkje van de Onbevlekte Ontvangenis, beter bekend als de kerk van de kapucijnen. De crypte daar is een plek dat de huid kippenvel bezorgt bij zelfs de meest nuchtere en opscheppende Romein, ook bij de jongeman die gewend is te grinniken in de tunnels vol horror in een of ander pretpark of kijkend naar de meest bloedstollende films, die films waarin lijken wankelend uit hun tombes opstaan en dwingend op de deur van een huis kloppen. Hier valt weinig te lachen, om zich te beschermen tegen afgrijzen is het gewoonlijke aanraken van de edele delen niet genoeg, zo typisch bijvoorbeeld bij wie op de Via Guglia voorbijrijdt aan de kerk van Orazione en Morte, daar waar, uitgehakt in marmer, in een aardig macabere scène, een skelet waarschuwt "Odie mihi, cras tibi", wat zoiets wil zeggen als 'denk eraan dat ik vandaag doodging, maar dat jij morgen aan de beurt bent.
Om het bezoek aan de crypte van de kapucijnen helemaal vol te houden heb je stalen zenuwen nodig. De botten van honderden doden zijn volgens een kunstzinnige rangschikking aangebracht wat nog meer angst oproept: er zijn sierlijsten gemaakt van wervels, rozetten van scheen- en dijbenen, versieringen waarbij onderkaken en bekkens zich afwisselen, en in het midden van al die ornamenten van beenderen verschijnen skeletten die nog gekleed zijn in franciscaner pijen van vele monniken die eeuwen en eeuwen geleden zijn gestorven. Sommigen ondersteunen in hun handen een schedel, anderen liggen languit, anderen lijken te lopen. Je krijgt de neiging om te beweren dat het allemaal nep is, dat het een special effect is uit Cinecittà, een carnavalsgrap. Helaas, het is toch allemaal echt. Dus gooien we ons zelf naar buiten, om met elke vezel in ons lijf het schitterende licht van de Via Veneto op te zuigen, om zelfs te genieten van het lawaaierige verkeer. Onze dolce vita schudt op zijn grondvesten, en het maakt daar buiten niet meer uit dat er geen Amerikaanse actrices en papparazzi meer rondlopen, het is nu even genoeg om in de zon te wandelen, te neuriën en even halt te houden in een van die mooie café's om een cappuccino met veel schuim te drinken.

Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2011.




63. De prostituees van Tor di Quinto (p. 68-69)

We waren 14, vlassnorretje, kenden voor het eerst liefdesverdriet door een vriendinnetje dat vreemdging en onze scooters waren nieuw en bij het vallen van de avond deed onrust ons menigmaal rondzwerven. Wegrijdend via de straten die rond Corso Trieste liggen opgekruld, namen we de Olimpica die wij zagen als een snelweg waar de auto's voorbij schoten richting het onbekende, de oneindige kilometers duisternis onderbroken door een stippellijn van lantaarns en aanduidingen van benzinestations. Voor de tunnel gingen we rechts, richting de verdoemenis, richting de hel. Verderop bij de afdaling begon Tor di Quinto. Alleen al bij de naam liepen de rillingen over onze rug en in onze gedachten, het werd snel uitgesproken, alsof het de naam van een willekeurige straat was, waar het trainingsveld van Lazio Roma lag, en kijk, verder niets bijzonders. In werkelijkheid gingen we daar naar beneden om met koortsig brandende ogen te kijken naar de priesteressen van de zonde, de obscene en angstaanjagende seksvestalinnen, de onnoembare hoeren. Ze waren in niets gelijk aan de escorts van vandaag, arme Slavische meisjes, magere en zachte blondines, die het hart ineen doen krimpen: nee, zij waren immens en ongemanierd, ze lachten en schreeuwden rond kampvuren die vanuit het binnenste van de aarde omhoog leken te komen, wanordelijke vlammen die aards plezier en goddelijke straf beloofden. De vrouwen bewogen tussen het duister en de rode gloed van dat vuur dat continu werd gevoed, ze droegen absurde avondkleding, ze zongen volksliedjes, ze waren prachtig en eng tegelijkertijd.
Vandaag de dag is de seksmarkt verplaatst naar elders en heeft andere hoofdrolspelers en afgeraffelde en wredere rituelen gekregen, Tor di Quinto is verworden tot een anonieme doorgaande weg. Toch werken er nog steeds twee of drie prostituees onder die platanen: ze zijn zo oud hebben zo'n zwakke gezondheid dat ze sympathie oproepen. Eentje wordt altijd omringd door grote zwerfhonden, ze lijkt door te gaan met strijden om haar beesten te kunnen onderhouden; de ander lijkt een gepensioneerde schooljuf, heeft een wit gebit en een pagekopje vol blonde haren, ze loopt mank heen en weer als een dier met pijn. Ze hebben hun leven gespendeerd aan het verlenen van enkele momenten van geluk aan eenzame mannen. Er zou ook een wet-Bacchelli voor hen moeten zijn, een klein pensioen dat ze in staat stelt rust te vinden.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.

maandag 23 januari 2017

62. Het grafmonument van Quintus Sulpicius Maximus (p. 67-68)

Van de vele dingen die we op school moeten leren, beklijven er maar een paar in ons geheugen. Ze verdwijnen allemaal, die Napoleontische slagvelden, onbegrijpelijke vierkantsvergelijkingen, ablativi absoluti en hoofdsteden in Afrika, sterrenbeelden en schrijvers uit de 17e eeuw. Maar onuitwisbaar blijft ongetwijfeld de herinnering aan het jongetje van Pascoli, Il Fanciullino. Dat jochie, dat weet men wel, vormt onze dichterlijke kant, "hij praat tegen beesten, tegen bomen, tegen stenen die aan onze zintuigen en onze ratio ontsnappen, hij ontdekt in de dingen scherpzinnige overeenkomsten en vindingrijke verbanden. Hij past de naam voor het grootste toe op het kleinste en andersom; hij wordt klein om te kunnen zien, hij wordt groot om te kunnen bewonderen..." Wanneer we kinderen zijn, komt zijn leven overeen met dat van ons, en daarna blijft zijn stem en zijn blik maar in enkele mensen bewaard, in dichters, ongecompliceerde zielen, in mannen en vrouwen die verbazing en compassie voor het bestaan blijven voelen; in anderen, die er grondig op letten dat ze geen tijd verliezen, in hen is het jongetje voor altijd gestorven.
Maar goed, in onze stad, op de chaotische kruising bij Via Pavia en Via Buoncompagni, precies tegenover Piazza Fiume, kunnen we, aangebracht tegen een duister afgebrokkeld stuk van de Aureliaanse muur, het grafmonument van de jongen zien, misschien het graf van onze onschuld. In een hoge nis staat het beeldje van Quintus Sulpicius Maximus, de jongste Romeinse dichter; hij leefde in de 1e eeuw na Christus en stierf toen hij net 11 jaar oud was. Op het voetstuk van het beeldje beweent men in twee in het Grieks geschreven epigrammen zijn vroegtijdige overlijden en wordt zijn korte carrière in herinnering gebracht: in 94 deed Quintus Sulpicius met een geïmproviseerd lyrisch gedicht mee aan een dichtwedstrijd, en in zijn verzen vertelde hij hoe de onervaren Phaëton de zonnewagen bestuurde en hoe die vlammende waren, na de Aarde bijna te hebben verbrand, in het water van een rivier stortte. Wij staan daar, geperst tussen de auto's die roken en brullen, we kijken naar het jongetje dat zijn poëzie in zijn handen houdt en we voelen van binnen iets van een in de verte nauwelijks hoorbare stem. En plotseling duwt het verkeer ons weer verder.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2017.




61. De Pincio (p. 66-67)

Op televisie hebben quizzen het meeste succes, vooral als ze worden opgediend in een jus van miljarden als geldprijs. Thuis proberen de mensen het juiste antwoord te geven, dat probeer ik ook, en op die bijzondere momenten net voor het avondeten, misschien als net een soort weemoed op komt zetten, een vaag gevoel van falen, zijn twee juiste antwoorden genoeg om ons onverwacht verkwikt en trots te voelen. Ik stel voor om op een zondag van de bank te verhuizen naar de Pincio en samen met een vriend of verloofde je herinneringen en je benen wat te strekken. Zoals bij elke quiz die zich serieus neemt moet er een tijdsmeter zijn: en die hebben we, het is de magnifieke waterklok van Giambattista Embraico, vorig jaar gerestaureerd. Je kijkt op de klok, die nooit de juiste tijd aangeeft, en het spel is begonnen.
Aan beide zijden van het pad staan op een rij de vragen: er staan bustes van beroemde mannen, die mooie koppen van steen waarop vandalen vaak tekeer gaan. Van die illustere figuren, hoeveel kennen we er? Hoeveel punten kunnen we bij elkaar vergaren door in de lesstof van vroeger of in recente literatuur te duiken? En onze vriend of verloofde, weet die meer of minder? Aan Masaccio gaan we allemaal in volle zeilen voorbij, men weet natuurlijk dat het een beroemde schilder uit de 15e eeuw was, en ook aan Leopardi en Torquato Tasso gaan we vlug en opscheppend voorbij. Maar bij Paolo Sarpi of bij Annibal Caro beginnen we al te aarzelen, daar vindt de eerste selectie plaats. Onze vriend en vriendin lijken beter voorbereid dan ons wat betreft kennis over personen die in mist lijken te zijn opgegaan, over namen die we niet meer weten te plaatsen, bijvoorbeeld Pietro Colletta of Federico Cesi. Wie waren het, patriotten, wetenschappers of toch kunstenaars of historische figuren? Men komt ook voorbij portretten van mannen die nu volslagen onbekend zijn, en je moet wel echt een kampioen zijn om uit te kunnen leggen wie Montecuccoli of Atto Vannucci waren, die door een grappenmaker met een viltstift werd omgedoopt als Atto Vandalico. Ondertussen genieten we van de koelte van de wilde kastanjes, en al wandelend vinden we rust. Na een half uurtje zijn we terug bij de waterklok. Wie had de meeste goede antwoorden, wie heeft er gewonnen? Dat is niet meer zo belangrijk: we hebben een mooie reis gemaakt, kijk, een tocht dwars door de Elysese Velden, tussen de schaduwen van de doden het groen door, en we zijn weer terug.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in ... ja, wanneer was dat ook alweer? En waar is die foto gebleven?


60. De Tiber (p. 65-66)

Montaigne schreef: "Van Rome blijft alleen de richting de zee vluchtende Tiber bestaan. Alles wat vast is wordt door de tijd verwoest en al wat stroomt, weet weerstand te bieden." Het lijkt een taoïstische observatie, een uitnodiging om de verhalen en om de personen die zich belangrijk noemen en die zich op een marmeren voetstuk oprichten om hun eigen macht over anderen te etaleren niet te serieus te nemen. Ook dat marmer is voorbestemd om af te brokkelen, en elke onbescheidenheid is voorbestemd om veel te leren van het stof waarin het zal vallen. Net zo verkeerd is het daarentegen om zich in een vernederende en strenge bescheidenheid klein te maken, zich het hoofd te bedekken met as en met plezier de wereld elke schoonheid te verwijten. Uiteindelijk toont deze houding ook ijdelheid en koppigheid, een trots verlangen om zich te onderscheiden.
In deze aangename lentedagen kun je het beste afdalen naar de kades die langs de Tiber lopen en een wandeling maken langs de stroom en vervolgens even te zitten en het lint te bewonderen dat zich ontrolt en nooit stopt. Gelukzalig zijn de personen - veel te weinig, veel te gelukzalig - die een pas hebben van iemand die lid is van een roeivereniging. Maar ook wie dit privilege niet heeft kan de rivier ervaren als een goed dat altijd beschikbaar is. Hij is daar, hij stroomt tussen ons in, hij gaat en wacht op ons op hetzelfde moment.
De hoge muren, de smerige trappen, angst voor muizen of voor een dronken zwerver, of wie weet, misschien alleen onverschilligheid houden de Romeinen ver van de oevers van de Tiber. We hebben zo veel te doen, duizend problemen en duizend verlangens, afdalen naar de rivier lijkt alleen maar tijdverlies. We willen beroemd worden, we werken hard voor onze bevestiging in de wereld, en niet om het water richting de zee en het leven richting de dood te zien kabbelen. En toch zouden we een pauze moeten nemen, en misschien ook een aperitief in een van de vele pontons die aan de oevers zijn vastgemaakt. Sommige zijn echt mooi, zoals die bij het Olympisch Stadion, of die bij de metrobrug of onder Ponte Cavour. Tegen de avond, wanneer de stad lijkt op een verre, temperende gloed, profiteren we van het ruisen van de rivier, van zijn oneindige les. In het licht van de tijdelijkheid verschijnt alles aan ons, en alles verschijnt aan ons als een verrassing.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden 2010.


59. Via Nomentana 581: pizza van de Iezzi-familie (p.64-65)

Wie weet hoe het Wereldkampioenschap Pizzabakken eruit zou zien, het kost een zekere moeite om je dat voor te stellen. Zou het zijn met directe eliminatie zoals bij het tennis, met veel voorrondes en makkelijkere eerste partijen voor de beteren, bijvoorbeeld een pizzabakker uit Torre Annunziata die een tegenstander uit Ecquador die zich via de kwalificaties had geplaatst, afslacht? Of dat ze allemaal schouder aan schouder strijden, terwijl ze hun creaties uitrollen op een heel lange marmeren werkbank, het deeg garneren met de grootste nauwkeurigheid en ze afbakken in majestueuze ovens? Komen de beste pizza-maestri daadwerkelijk van over de hele wereld vandaan, gladgeschoren Chinezen, bebaarde Noren, Mexicanen met een sombrero, Tartaren met blote bast, goedgebouwde Afrikanen, die allemaal hun tomaatjes en hun ansjovisjes klaarleggen en O sole mio zingen? Of is het een zaak die uitgemaakt moet worden in huiselijke kring, tussen de Italiaanse kampioenen? Ik zou het antwoord eigenlijk niet weten, maar ik weet wel dat bijna altijd degenen die uitkomen namens de Iezzi-clan zouden winnen: een familie die meer weet van de pizza dan de duivel. Eén van de Iezzi, Massimo heeft in Fiuggi de strijd beslist met een risicovolle en indrukwekkende vinding: een pizza met druiven, spek en truffelsaus. Voor de Iezzi vormt het gerezen deeg een basis die geschikt is om welk ingrediënt dan ook te dragen, het is de res extensa waarop elke fantasie kan rusten: ik stel me voor dat ze op een dag patent weten te krijgen op onvoorstelbare pizza's met beleg als weemoed en stukjes moed, tranen en dromen.
Als je een paar stukjes van zulke wonders wil proeven, moet je naar Via Nomentana 581. Aan het einde van een helling dat wat weg heeft van een Olympisch podium is hun winkel, hun atelier, een plek dat van buiten verward kan worden met een van de veertienhonderd pizzerie al taglio, die op het banale af de stad van eten voorzien. Daar binnen staan de ovens die kundig zijn ingesteld om alle uitdagingen te overstijgen of de temperaturen in de bakruimten te laten zakken, daar creëert men het onwaarschijnlijke. Wie een simpele pizza marinara of margherita wil, kan beter ergens anders heen gaan. Je gaat naar de Iezzi eerder om je geest te verbazen dan om je rommelende maag te stillen. Hoe dan ook, je spendeert er maar weinig geld, want pizza is pizza, het plezier van het volk: met vijf muntjes reis je op een vliegende ovenschaal.


Marco Lodoli 2005.


Nog niet gevonden.