maandag 23 januari 2017

62. Het grafmonument van Quintus Sulpicius Maximus (p. 67-68)

Van de vele dingen die we op school moeten leren, beklijven er maar een paar in ons geheugen. Ze verdwijnen allemaal, die Napoleontische slagvelden, onbegrijpelijke vierkantsvergelijkingen, ablativi absoluti en hoofdsteden in Afrika, sterrenbeelden en schrijvers uit de 17e eeuw. Maar onuitwisbaar blijft ongetwijfeld de herinnering aan het jongetje van Pascoli, Il Fanciullino. Dat jochie, dat weet men wel, vormt onze dichterlijke kant, "hij praat tegen beesten, tegen bomen, tegen stenen die aan onze zintuigen en onze ratio ontsnappen, hij ontdekt in de dingen scherpzinnige overeenkomsten en vindingrijke verbanden. Hij past de naam voor het grootste toe op het kleinste en andersom; hij wordt klein om te kunnen zien, hij wordt groot om te kunnen bewonderen..." Wanneer we kinderen zijn, komt zijn leven overeen met dat van ons, en daarna blijft zijn stem en zijn blik maar in enkele mensen bewaard, in dichters, ongecompliceerde zielen, in mannen en vrouwen die verbazing en compassie voor het bestaan blijven voelen; in anderen, die er grondig op letten dat ze geen tijd verliezen, in hen is het jongetje voor altijd gestorven.
Maar goed, in onze stad, op de chaotische kruising bij Via Pavia en Via Buoncompagni, precies tegenover Piazza Fiume, kunnen we, aangebracht tegen een duister afgebrokkeld stuk van de Aureliaanse muur, het grafmonument van de jongen zien, misschien het graf van onze onschuld. In een hoge nis staat het beeldje van Quintus Sulpicius Maximus, de jongste Romeinse dichter; hij leefde in de 1e eeuw na Christus en stierf toen hij net 11 jaar oud was. Op het voetstuk van het beeldje beweent men in twee in het Grieks geschreven epigrammen zijn vroegtijdige overlijden en wordt zijn korte carrière in herinnering gebracht: in 94 deed Quintus Sulpicius met een geïmproviseerd lyrisch gedicht mee aan een dichtwedstrijd, en in zijn verzen vertelde hij hoe de onervaren Phaëton de zonnewagen bestuurde en hoe die vlammende waren, na de Aarde bijna te hebben verbrand, in het water van een rivier stortte. Wij staan daar, geperst tussen de auto's die roken en brullen, we kijken naar het jongetje dat zijn poëzie in zijn handen houdt en we voelen van binnen iets van een in de verte nauwelijks hoorbare stem. En plotseling duwt het verkeer ons weer verder.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2017.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten