zaterdag 3 augustus 2013

51. Bioparco (p. 56-57)


Ooit heette het de Zoo van Rome: nu heet het Bioparco, Dierenpark. Behalve de naam is er meer veranderd, de huisvesting van de bruine beren bijvoorbeeld, die nu in een ruimere en prettigere omgeving leven, met veel kleine watervallen en groene velden; of het leven van sommige rare vogels, zoals de pauwen die als heren door het park wandelen en zich er soms zelfs buiten wagen, richting de grasvelden van de Villa Borghese. Maar er is nog steeds veel leed in die nauwe en wrede kooien, het doet me pijn in het hart de gorilla’s en de panters te zien, gevangen achter de tralies, duizenden kilometers ver van de open vlaktes van Afrika.

Om niet hun matte en gelaten blikken te hoeven kruisen, om niet de verantwoordelijkheid te voelen voor hun afschuwelijke leed en wanhopig gekrijs, sla ik lafhartig rechtsaf en haast ik me naar het reptielenhuis, een rond en stil gebouw, net een bunker. Daar binnen bewaart men ons meest verre verleden, daar wonen onze geschubde en sissende voorvaderen, de vroegere heersers over de wereld. Ze zitten opgesloten en roerloos in geraffineerde vitrinekasten achter glas, en soms denk je echt riemen van slangenhuiden en rare handtassen van pythonleer te zien, gelegd in een habitat bedacht door een of andere fantasierijke etaleur in de Via Condotti. Het zand is er met zorg uitgestrooid, er zijn uitgedroogde takken en minuscule ronde vijvertjes en in een hoek zitten die primitieve, opgerolde, monsterlijke levensvormen die namen hebben die je alleen tegenkomt in sprookjes: de skink van Algerije, de baardagame, het gilamonster, de vuurbuikpad, de matamata en de tomaatkikker. En dan, onverwacht, beweegt er iets, een hoofdje schiet heen en weer, twee kronkels verslappen wat, een staart is opgewonden en er loopt een rilling over onze rug tot ver in de nek, en niet alleen uit afgrijzen. Plotseling vangen we in die zwarte kraaloogjes een koude blik die in het donker nog intenser lijkt te schitteren, en hoezeer het ons ook absurd lijkt, we voelen dat die angstaanjagende grappen van de natuur deel van ons zijn, lijdend zonder te begrijpen waarom: dat deel blijft aan de andere kant van het kristal en lijkt ons aan te kijken en te benijden: jij, die kan weggaan, lopen, liefhebben, vergeet me niet, ik die hier achterblijf, begraven in deze huidschilfers, onder in de funderingen van het leven.

~Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2013. Pas op voor vlooien...


donderdag 1 augustus 2013

50. San Giovanni dei Fiorentini (p. 55-56)


Geduldige mensenslangen slingeren zich bij grote tentoonstellingen buiten rond de palazzi, en binnen pakt het publiek zich samen voor doeken uit de 20e eeuw of die van de Giustiniani-collectie, geeft commentaar of bewondert ze uitzinnig, loopt catalogi en kaarten en iemand zweert ze opnieuw te komen bekijken, want zoveel schoonheid kan men niet in één keer in zich opnemen, men loopt het risico op een overdosis.

Maar wij vinden het leuk om in ons eentje en op goed geluk nog wat verder te lopen, in verstofte hoekjes te snuffelen, te neuzen als truffelhonden. Een half uurtje en een beetje nieuwsgierigheid volstaan trouwens om meesterwerken te ontdekken waarvan het lijkt dat ze zich alleen maar hebben verstopt om ons te laten zoeken. Als ze het zouden kunnen, zouden ze naar ons komen, zo erg hebben ze er genoeg van om verstoken te blijven van een blik, hangend in vergetelheid, maar ze moeten wachten tot iemand die niets te doen heeft bijvoorbeeld de San Giovanni dei Fiorentini binnenloopt, misschien vandaag nog, en hun uit hun schuilplaats komt jagen.

Je hoeft alleen de onbezorgdheid van speleologen te hebben om af te dalen in de duisterste schaduw van die zijkapellen, in die grotten uit de 16e eeuw waar het licht schaars is en de figuren op de schilderijen spoken lijken die in de schijnwerkelijkheid ronddolen. Onder de vloer liggen Borromini en Maderno – onder andere de architect van de hoge maar kleine koepel die boven ons hoofd hangt, door de Romeinen liefkozend “besabbeld bruidsuikertje” genoemd – begraven en hun zielen bewegen zich misschien wel in het duister rond de schilderijen voort. In de kapel links van het altaar zit een lichtschakelaar: we drukken erop en een zwak lampje onthult twee heel mooie doeken met barstjes van Giovanni Lanfranco. Om ons heen zou de enorme menigte van die grote tentoonstellingen moeten zijn, mensen die duwen en trekken om ze beter te kunnen zien, maar we zijn alleen, bijna overgelukkig dat we alleen zijn. Vooral Het gebed in de tuin is een ontroerend werk, een piramide die als basis in een rode gloed de zeer menselijke slaap van de apostelen toont en aan de top in het wit het bovenmenselijke besef van Christus. “Wat een wonder” fluistert een gepensioneerde naast ons, en zijn hondje blaft, maar zachtjes, bijna alsof hij bang is de slapende apostelen wakker te maken. “Hier mogen dieren naar binnen,” – verzekert ons het baasje – “u weet niet hoeveel mooie schilderijen we bekijken en hoe we ’s zomers genieten van de koelte.”
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2013.

49. Een bijzonder benzinestation (p. 54)


De laatste jaren is de achting voor anonieme ruimtes zonder onderscheidende kenmerken, die allemaal gelijk aan elkaar zijn in de hele wereld, buitenproportioneel gegroeid. De snelwegen, motels, vliegvelden, speelhallen, de restaurants van McDonald’s lijken wel plekken waar een mensheid huist die geen huis of tradities meer kent. Omdat we kijken naar videoclips en films nemen we het gedrag van mannen en vrouwen aan die elkaar ontmoeten en verliezen op de roltrappen van een warenhuis of in de gangen van een supermarkt, van New York tot Tokyo, van Milaan tot Berlijn. We zijn kinderen van een en dezelfde mensenmassa en de pas aangelegde pleinen waarop we leven herhalen zich saai in een reeks spiegels: tussen hier en daar is er geen onderscheid, slechts een vlak ontheemd gevoel absorbeert de verschillen. Het lijkt wel of dezelfde hand alle autogrills van het Westelijk Halfrond heeft ontworpen, en misschien heeft die hand ook wel al die ontelbare panini gesmeerd die daar allemaal gelijk aan de ander naast elkaar liggen uitgestald onder de toonbanken van staal. Ook onze eigen levensgeschiedenis loopt het angstaanjagende risico veel te lijken op die van een willekeurig ander persoon. Daarom staat het me wel aan om als eiland een Romeins benzinestation aan te wijzen dat lijkt op een archeologische vondst, het product van een tijdperk waarin de dingen misschien nog iets fantastisch voorstelden en deden alsof ze een eigen identiteit hadden. Komen we de stad in via de Flaminia, voorbij de buurt van de Rai en de tweesprong bij Tor di Quinto, vinden we rechts een wit met blauw benzinestation met zijn mooie maar kleine bar en zijn schuimende wasstraat. Het lijkt op een grote deken van gewapend beton, of op een gigantische broodrooster, z’n deksel-afdak omhooggehouden door vier golven die zich oprichten en weer laten zakken. Als er we stoppen voor een volle tank kunnen we ons gemakkelijk Gassman en Trintignant in hun mythische spider voor de geest halen, en in de bar de sympathieke bedriegers uit de film Bidone van Fellini, bezig om een of ander oplichtingzaakje op te zetten. Het lijkt wel alsof die liters brandstof ons zullen brengen naar de Kursaal bij Ostia of onder een rieten afdakje van een of ander restaurantje uit de jaren ’60 aan de Tyrrheense kust. Omdat het zo mooi is en verhaalt over zoveel vrijheid zou dit benzinestationnetje beschermd moeten worden als een monument, als een uitzondering, die lacht om alle regels.



Marco Lodoli 2005.

Niet gevonden, zelfs niet met Google Earth; of het moet deze zijn maar dan inmiddels in andere kleuren vanwege een overname...