Geduldige mensenslangen slingeren zich bij grote tentoonstellingen
buiten rond de palazzi, en binnen pakt het publiek zich samen voor doeken uit
de 20e eeuw of die van de Giustiniani-collectie, geeft commentaar of
bewondert ze uitzinnig, loopt catalogi en kaarten en iemand zweert ze opnieuw
te komen bekijken, want zoveel schoonheid kan men niet in één keer in zich
opnemen, men loopt het risico op een overdosis.
Maar wij vinden het leuk om in ons eentje en op goed geluk
nog wat verder te lopen, in verstofte hoekjes te snuffelen, te neuzen als
truffelhonden. Een half uurtje en een beetje nieuwsgierigheid volstaan trouwens
om meesterwerken te ontdekken waarvan het lijkt dat ze zich alleen maar hebben
verstopt om ons te laten zoeken. Als ze het zouden kunnen, zouden ze naar ons
komen, zo erg hebben ze er genoeg van om verstoken te blijven van een blik,
hangend in vergetelheid, maar ze moeten wachten tot iemand die niets te doen
heeft bijvoorbeeld de San Giovanni dei Fiorentini binnenloopt, misschien
vandaag nog, en hun uit hun schuilplaats komt jagen.
Je hoeft alleen de onbezorgdheid van speleologen te hebben
om af te dalen in de duisterste schaduw van die zijkapellen, in die grotten uit
de 16e eeuw waar het licht schaars is en de figuren op de
schilderijen spoken lijken die in de schijnwerkelijkheid ronddolen. Onder de
vloer liggen Borromini en Maderno – onder andere de architect van de hoge maar
kleine koepel die boven ons hoofd hangt, door de Romeinen liefkozend “besabbeld
bruidsuikertje” genoemd – begraven en hun zielen bewegen zich misschien wel in
het duister rond de schilderijen voort. In de kapel links van het altaar zit
een lichtschakelaar: we drukken erop en een zwak lampje onthult twee heel mooie
doeken met barstjes van Giovanni Lanfranco. Om ons heen zou de enorme menigte
van die grote tentoonstellingen moeten zijn, mensen die duwen en trekken om ze
beter te kunnen zien, maar we zijn alleen, bijna overgelukkig dat we alleen
zijn. Vooral Het gebed in de tuin is
een ontroerend werk, een piramide die als basis in een rode gloed de zeer
menselijke slaap van de apostelen toont en aan de top in het wit het
bovenmenselijke besef van Christus. “Wat een wonder” fluistert een
gepensioneerde naast ons, en zijn hondje blaft, maar zachtjes, bijna alsof hij
bang is de slapende apostelen wakker te maken. “Hier mogen dieren naar binnen,”
– verzekert ons het baasje – “u weet niet hoeveel mooie schilderijen we bekijken
en hoe we ’s zomers genieten van de koelte.”
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2013.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten