vrijdag 8 maart 2013

17. De vriend (1): Coppedè (p. 19-20)


Het overkomt iedereen wel eens om een vriend, die Rome niet of nauwelijks kent, die maar één dag blijft en zoveel als maar kan wil zien, en die nooit moe of verzadigd raakt, de stad te moeten laten zien. Het zijn dodelijke tours de force, men stuitert van de ene naar de andere kant terwijl men moeizaam half vergane koepels, pleinen met panoramische vergezichten en stille kloosters aan elkaar plakt. Men begint om acht uur in de ochtend, fris en overmoedig galopperend, en men draaft tot diep in de nacht door, zich voortslepend met benen van marmer. Dit type vrienden is onverwoestbaar, nieuwsgierig als apen, ze werpen een vlugge blik op meesterwerken waarvoor een leven nog niet genoeg is om ze recht te doen en ze zijn alweer klaar om het volgende te bekijken. "Nou, gaan we?" vragen ze ongeduldig, en weg zijn we, we moeten gaan, want gastvrijheid is ons heilig en diep in ons hart willen we ze op elke manier versteld doen staan. We willen dat ze ons op het moment van vertrek (en we moeten nog heel wat uren, getverdrie!) dankbaar omhelzen en bekennen: "Ik wist niet dat Rome zó mooi was." Even hier proeven, daar een hapje van, honderd vluchtige blikken en dan is het eindelijk nacht. We hebben onze rol zo goed mogelijk gespeeld, we zouden kunnen gaan slapen, maar zij willen nog wat aan de haak slaan, iets aparts, een bizar hoekje. Ze willen zo graag hun laatste sigaret roken op een bijzondere plek en misschien (Jezus mina!) nog wat vriendschappelijk kletsen. We zouden ze mee kunnen nemen naar de Celio, naar Piazza San Giovanni e Paolo, of op het muurtje zitten tegenover San Pietro in Montorio, maar dat is nu te ver, en dus besluiten we ons te begeven richting Piazza Mincio, het hart van het minuscule wijkje Coppedè tussen Via Po en Corso Trieste. Het is altijd een schot in de roos: misschien omdat ze overladen zijn van de oneindige reeks schoonheden van Rome, blijven onze vrienden betoverd staan tegenover dat burchtje dat, op een ander moment, misschien wel een tragedie van slechte smaak lijkt. Zittend op de rand van de fontein, waarin aan het einde van het jaar de mooiste meiden van het Avogadrolyceum worden gegooid, midden tussen de huizen van marsepein die lijken te zijn weggevlucht uit een sprookjesboek, voor de grote namaakgotieke deuren waaruit een dwerg of heks zou kunnen komen, schudden onze vrienden ons emotioneel de hand en zweren: "Volgende week komen we terug, zeker weten!"

 

Marco Lodoli 2005.
 

Gevonden in 2010.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten