Ooit heette het de Zoo van Rome: nu heet het Bioparco,
Dierenpark. Behalve de naam is er meer veranderd, de huisvesting van de bruine
beren bijvoorbeeld, die nu in een ruimere en prettigere omgeving leven, met
veel kleine watervallen en groene velden; of het leven van sommige rare vogels,
zoals de pauwen die als heren door het park wandelen en zich er soms zelfs
buiten wagen, richting de grasvelden van de Villa Borghese. Maar er is nog
steeds veel leed in die nauwe en wrede kooien, het doet me pijn in het hart de
gorilla’s en de panters te zien, gevangen achter de tralies, duizenden
kilometers ver van de open vlaktes van Afrika.
Om niet hun matte en gelaten blikken te hoeven kruisen, om
niet de verantwoordelijkheid te voelen voor hun afschuwelijke leed en wanhopig
gekrijs, sla ik lafhartig rechtsaf en haast ik me naar het reptielenhuis, een
rond en stil gebouw, net een bunker. Daar binnen bewaart men ons meest verre
verleden, daar wonen onze geschubde en sissende voorvaderen, de vroegere
heersers over de wereld. Ze zitten opgesloten en roerloos in geraffineerde
vitrinekasten achter glas, en soms denk je echt riemen van slangenhuiden en
rare handtassen van pythonleer te zien, gelegd in een habitat bedacht door een
of andere fantasierijke etaleur in de Via Condotti. Het zand is er met zorg
uitgestrooid, er zijn uitgedroogde takken en minuscule ronde vijvertjes en in
een hoek zitten die primitieve, opgerolde, monsterlijke levensvormen die namen
hebben die je alleen tegenkomt in sprookjes: de skink van Algerije, de
baardagame, het gilamonster, de vuurbuikpad, de matamata en de tomaatkikker. En
dan, onverwacht, beweegt er iets, een hoofdje schiet heen en weer, twee
kronkels verslappen wat, een staart is opgewonden en er loopt een rilling over
onze rug tot ver in de nek, en niet alleen uit afgrijzen. Plotseling vangen we
in die zwarte kraaloogjes een koude blik die in het donker nog intenser lijkt
te schitteren, en hoezeer het ons ook absurd lijkt, we voelen dat die angstaanjagende
grappen van de natuur deel van ons zijn, lijdend zonder te begrijpen waarom:
dat deel blijft aan de andere kant van het kristal en lijkt ons aan te kijken
en te benijden: jij, die kan weggaan, lopen, liefhebben, vergeet me niet, ik
die hier achterblijf, begraven in deze huidschilfers, onder in de funderingen
van het leven.
~Marco Lodoli 2005.