maandag 24 juni 2013

43. De Zeppelin (p. 47-48)


Op bepaalde dagen is de lucht in Rome buitengewoon warm en regenachtig: we richten onze blik omhoog en vinden gekartelde wolken die zich langzaam maar zeker samenpakken of oplossen, en het licht versombert tussen die wanordelijke zwarte gordijnen. We kijken naar de lucht om te proberen te begrijpen wat we vandaag moeten aantrekken, want misschien gaat het nog regenen vanmiddag en misschien wordt het nog warmer. Maar af en toe, terwijl we met onze neus in de lucht in onzekerheid blijven, verrast ons een verschijning die ons afleidt, onze aandacht vervliegt naar het grote luchtschip dat weer is begonnen met drijven in de lucht boven de stad. Het heeft jaren geduurd dat hij zich niet meer liet zien, ze zeiden dat hij voor altijd uit de lucht was gehaald, maar daar is hij weer, met zijn opschrift in het Engels om ons een Gelukkig Nieuwjaar te wensen en goede tentzeilen om waar dan ook heen te reizen.

In onze gedachten komen flarden van herinneringen terug, foto’s en filmbeelden uit lang vervlogen tijden: de enorme bombarderende zeppelins uit de Eerste Wereldoorlog, in brand gezet na voltreffers door de luchtafweer, die later terecht zijn gekomen op de hoezen van beroemde rockplaten; of de avontuurlijke luchtschepen van de poolexpedities door Amundsen en Nobile, neergeworpen door ijsstormen. Een zeer mooi bordje in de Via Montezebio, daar waar Nobile de laatste jaren van zijn leven heeft doorgebracht, herinnert nog aan die moeilijke en ongelukkig afgelopen ondernemingen. De geschiedenis heeft die vliegende reuzen in ongenade laten stikken, langzaam en onhandig als prehistorische dieren: in de lucht lossen nu de sporen van jets op en kinderen wijzen ook niet meer naar overvliegende vliegtuigen. Maar ons luchtschip vangt onze blik zoals sommige rare vissen in een aquarium dat doen, we bekijken hem wanneer hij aan de rand van de blauwe lucht of tussen de donkere wolken zwenkt, wanneer hij zich doelloos maar fantastisch naar voren en naar achteren voortbeweegt.

Wie weet wie hem bestuurt, met welke hendels en met welke bevelen, met welke bemanning. Men begint bijna te denken dat dit monster uit zichzelf beweegt, zonder grotere plannen en zonder meer dan drang om door de gevaarlijke luchten te reizen. Hij is hier, vol geschiedenis en geografie, voldaan en verveeld als een oude zonderling die te veel heeft gezien: hij bekijkt Rome vanuit de hoogte vanuit zijn kleine hemel, hij vindt zijn bestaansrecht in het verspreiden van reclameslogans, en wij bekijken hem vanaf de grond, met veel respect.
 
Il primo viaggio dello Zeppelin in Italia

42. De lelijke Mattheüs van Cobaert (p. 46-47)


Ik hoop dat iemand zich een van de meest poëtische films van de laatste jaren herinnert, "Ed Wood" van Tim Burton. Het was geen groot succes en dat is jammer, want de film vertelt op een ontroerende en lachwekkende wijze over het leven van iemand, die door een wreed referendum van cineasten is verkozen tot de slechtste regisseur aller tijden. Ed Wood maakte een paar films, allemaal even rampzalig, maar dat neemt niet weg dat hij een gepassioneerde artiest was, aan de film gewijd met een ijver die wij alleen toekennen aan genieën.

Ook in Rome in de Renaissance, in de tijd van onbeperkte talenten, was er een Ed Wood. Hij heette Jacob Cobaert, Copé genoemd, hij kwam uit de Nederlanden en streefde ernaar de beeldhouwkunst te leren in de buurt van de grote meesters. Hij bracht zijn leven door met het maken van modellen voor edelsmeden en ivoorsnijders, en ondertussen koesterde hij zijn beeldhouwdroom. Meer dan dertig jaar besteedde hij al zijn verborgen energie aan het maken van één uniek werk, een Heilige Mattheüs, in opdracht van de monniken van de San Luigi dei Francesi. Zijn biograaf schreef als volgt: “Om dit beeld te maken spendeerde Cobaert alle tijd van zijn leven, en zoals lieden die geen ervaring hadden met marmer, liet hij het aan geen enkel ander zien, hij kon er ook niet met zijn handen vanaf blijven en hij wilde geen raad of hulp van een ander krijgen...” Meer dan dertig jaar hakwerk en vasthoudendheid en toen het beeld uiteindelijk werd getoond aan de opdrachtgevers werd het meteen afgewezen omdat het lomp en slecht gelukt was. De andere kunstenaars produceerden het ene meesterwerk na het andere met het gemak van iemand die weet hoe het moet, terwijl Copé zich helemaal gaf aan een enkel gedrocht. Het kan niet zo zijn dat men geen sympathie voelt voor zo’n absoluut en ruïneus vertrouwen, en het lelijkste beeld van de Renaissance moet je beslist gaan zien, om Copé te compenseren voor die verschrikkelijke frustratie.

Vandaag staat die Heilige Mattheüs in de kerk van de Trinità dei Pellegrini, op Piazza de’ Pellegrini. Het is een marmeren delirium, een scheef, onvergetelijke figuur vol krullen. Naast de kerk ligt het hospice waar in 1849 de held Goffredo Mameli stierf aan zijn verwondingen, een andere kunstenaar die zijn naam heeft verbonden aan een houterig kunstwerk: maar soms tellen de inspanningen zwaarder dan het resultaat, en we houden toevallig ook van nobele mislukkingen.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2010.


zaterdag 8 juni 2013

41. De winkel van de drie Moiren (p. 45-46)


In de klassieke oudheid hing het leven aan een gesponnen draad, afgemeten en afgesneden door de drie Moiren – Klotho, Lachesis en Atropos – beschermsters van het lot van de mens. Schilderijen en bas-reliëfs geven hen weer terwijl ze zich concentreren op hun spoel en op de tijd, als goddelijke naaisters. Ik moet aan hen denken, elke keer als ik over de Via della Fontanella Borghese rijd waar deze drie dames eeuwig gericht zijn op hun naald en draad, tussen bergen kleding en textiel. Het winkeltje is herkenbaar door een bescheiden uithangbord waarop “onzichtbaar verstelwerk” staat te lezen, en het bestaat al sinds de vroege jaren ’60, en misschien ook al eerder, misschien wel altijd al.

Die dames hebben het benodigde geduld en kunstvaardigheid om welk gat of welke scheur dan ook te repareren, om die plek waar alleen leegte is weer op te vullen. In de wereld die produceert, ruïneert en wegwerpt, zijn zij de Vestalinnen van continuïteit en oplossingen. Ze maken iets onzichtbaars, ze maken dus het toppunt van pracht. Wie zijn mooie jurk heeft geruïneerd met de peuk van een sigaret of met een houten haak mag nog hopen dat alles weer wordt zoals eerst, dat als door een wonder de ramp verdwijnt, onzichtbaar wordt.

Andrea Zanzotto benadrukte dat een dichter de leegte die in de wereld bestaat moet herstellen door middel van het weven van verzen, “want in het begin was er leegte, ontkenning.” De verstelsters van de Via della Fontanella Borghese doen hetzelfde werk; gebogen naar het vaste licht van een lamp brengen ze met hun geconcentreerde blikken en vlijtige naalden een stuk stof weer in perfecte staat.

Een paar meter verderop, langs de Via del Corso en de gebouwen van de politiek duwt en trekt de wereld, schreeuwt die vanuit de etalages en banken, eist en dringt zich op, en vaak verscheuren overdreven verlangens de stof van het leven. Hier heerst echter overal kalmte, toewijding en zorg. Het is een werk zonder einde, jacks, lakens, bloezen en broeken stapelen zich op als gewonden in een veldhospitaal en er komen er steeds meer bij. De dichter probeert met woorden ver uit elkaar liggende stroken weer bij elkaar te brengen, de schade aan het leven te herstellen, en de drie dames naaien onophoudelijk. Hun werk heeft dezelfde betekenis als elke kunst, die op het hoogtepunt van zijn vermogen verdwijnt om zijn plek na te laten aan de flinterdunne gratie van perfectie.

LA RAMMENDATRICE

Vi ricordate la rammendatrice? Ebbene, quando si sfilavano le calze da donna oppure i calzini da uomo, non si gettavano come oggi, ma si rammendavano.
(Sandro Fiori) 

Hai ragione a casa mia ad esempio, dove c'era nonna tappezziera, sapevano cucire bene e ricordo mia madre che cambiava alle camice colli e polsini e quando erano consumati anche quelli di ricambio li rigirava, fino ad arrivare al punto di trasformare le maniche lunghe in corte, con la stoffa ricavata si rifaceva un nuovo collo....
SV

E' vero Sandro, al Flaminio c'era una rammendatrice che lavorava in casa e siccome abitava in un seminterrato, prendeva i lavori dalla finestra che era al livello stradale, si bussava al vetro e si consegnava. Mio fratello era un bambino piuttosto vivace e strappava tutto, anche il vestito della Comunione, così si andava spesso dalla rammendatrice. Inoltre, è vero, si portavano le calze sfilate e lei riprendeva le maglie.
GM

A proposito di RAMMEMDATRICE
Lascia l' ultima rammendatrice di Fontanella Borghese Chiude, dopo quarantuno anni, la rammendatrice di via Fontanella Borghese. Anna Maria Durastante andrà via il 31 luglio. Una scritta sulla porta a vetri del negozio avvisa i clienti. E sotto, l' invito, quasi crudele, ad affrettarsi a ritirare i vestiti in deposito. .... Rammendatrici che prendano il suo posto non ce ne sono anche se la signora Durastante le ha cercate a lungo. Nell' atmosfera quieta del suo negozio, la signora lavora come un mago della chirurgia attorniato da collaboratori. Sua sorella Lidia che rammenda le maglie e Milena che ha il compito di ritirare l' abito dalle mani del cliente e sottoporlo alla signora Durastante prima di accettarlo in consegna. Ricorreva a lei spesso Sandro Pertini «per i suoi maglioni». Mentre Aurelia Sordi le portò a riparare un mantello che Alberto indossò sul set. «Questo lavoro è stato un grande amore - dice la signora Anna Maria sorridendo - e se ci fosse una scuola lo insegnerei».
Sacchettoni Ilaria Pagina 39 (10 marzo 2003) - Corriere della Sera
GM
Marco Lodoli 2005.

Inmiddels is de winkel gesloten.

zaterdag 1 juni 2013

40. De dump (p. 44-45)


Lo smorzo, 'de dump' noemen de Romeinen die typische opslagplaatsen van bouwmaterialen die zich zo’n beetje overal langs de weg in de periferie bevinden: er is een hek van gaas, een bijna altijd openstaande poort en verder rijen van nog te monteren gashaarden, tegels van elke soort, tonnen aan bakstenen en snelbouwstenen, balken van elke lengte, een waakhond aan de ketting die continu blaft, twee of drie gammele busjes op de binnenplaats geparkeerd en een opzichter in een onderhemd die met een peuk in de mond de boel in de gaten houdt. Dit is de dump, en het zou interessant zijn om te weten waar dat woord vandaan komt. Het doet denken aan een wereld in elkaar valt, die men langzaam laat uitdoven na een grote oplaaiend vuur: maar het is een begin, een gloed, een veronderstelling van een huis en van een nieuw vuur.

Er is er bijvoorbeeld eentje onder de wijk Allessandrino, langs de Viale Palmino Togliatti, en men zou er jaren voorbij kunnen rijden zonder erop te letten, maar de menigte die zich ’s winters en ’s zomers vanaf zonsopgang daarvoor verzamelt, dwingt om zich vragen te stellen, om te reflecteren, om het te ondergaan. Die mannen zijn Roemeense, Poolse, Oekraïense bouwvakkers, en ze staan daar, onbeweeglijk, zittend op de trottoirband of rechtop op hun voeten, te wachten of er iemand komt om ze voor die dag te rekruteren, die ze verzamelt en hen brengt naar een of andere halfillegale bouwplaats of naar een appartement dat wordt verbouwd, daar waar waar mensen nodig zijn die weinig kosten en competent zijn in hun werk. Ze hebben fatsoenlijke maar trieste gezichten, ze weten dat ze niet anders kunnen doen dan wachten, ook al brandt de zon of begint het pijpenstelen te regenen. Ze zijn gekleed als Italianen uit de jaren ’50, grijze broeken, geblokte hemden, jacks gekocht in warenhuizen, spullen die ze gekocht hebben in Krakow, in Boekarest of op Piazza Vittorio. Allemaal hebben ze aan een schouderriem een tas met hun gereedschap en hun lunchtrommel bij zich. Ze roken in stilte, ze praten helemaal niet, ze wachten op werk. Eentje is twintig jaar, maar voor het grootste deel zijn het volwassen mannen, en er zijn ook wat ouderen, die misschien nooit hadden verwacht om nog langs de kant van de weg werk te zoeken. Rond één uur zijn er daar nog maar weinig, ongelukkig, verbeten, waardig. Ze dumpen hun moed niet en leren een wijze les aan wie voorbij rijdt en naar ze kijkt.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Gevonden in 2013.

39. Roelands rotsblok (p. 43-44)


Het eiland van onze onbekende aanlegplaats lijkt een heel gewoon blok steen en daarentegen is het een van de hoekstenen van Europa. We moeten terug naar 778 n. Chr. en ons voorstellen dat de troepen van keizer Karel op de terugtocht waren naar Frankrijk na de veldtochten tegen de ongelovigen. De achterhoede valt onder het bevel van de held Roeland, en hij weet niet dat hij is verraden door de lafaard Ganelon van Mainz, en dat de dood dichtbij is. In de pas van Roncesvalles in de Pyreneeën barst de hel los: in duizenden vallen de Saracenen van koning Marsilius de Franse ridders aan, die zich naar hun beste kunnen verdedigen, maar weinig kunnen uitrichten. Roeland onthoofdt, hakt, houwt, verminkt met zijn zwaard Durendal, maar langzaam maar zeker verlaten zijn vechtkrachten hem. Hij is niet geraakt door zijn vijanden, de dood grijpt hem door pure uitputting. Roeland heeft zeker geen angst om te sterven, maar hij wil verhinderen dat zijn formidabele zwaard in de handen valt van een schurk, de riddercode vereist dat. En dus, zo vertelt het Chanson de Roland, “ Rollanz ferit en une perre bis | plus en abat que jo ne vus sai dire. | L’espée cruist, ne fruisset ne ne briset | cuntre le cel amunt est resortie: Roeland sloeg op een loodgrijze steen | en hij slaat er meer van af dan ik zou kunnen zeggen. | Het zwaard knarst, maar breekt niet, raakt niet beschadigd, | maar steekt recht omhoog naar de hemel." Op alle mogelijke manieren probeert Roeland zijn Durendal aan stukken te slaan, “hij geeft zorgvuldig honderd slagen” op die donkere steen, maar het zwaard breekt niet. De stoutmoedige Roeland, die we onverschrokken, verliefd en toch ook wel een stomkop zullen vinden in de fantastische gedichten van Boiardo en Ariosto, sterft nu in Roncesvalles, languit liggend op zijn intacte zwaard, zijn blik gericht naar de vijand.
En weten jullie waar die zo erg mishandelde kei terecht is gekomen, die voor Roeland extreme vijand van steen? Opgetild door de wind van poëzie, van illusies, van leugens, doorkruiste het als een meteoriet de hemelen van Europa en heeft het zich geboord in – het is moeilijk te geloven – een straatje dat loopt vanaf Piazza Capranica: de Vicolo della Spada di Orlando. Het rotsblok ligt daar, aan de linkerkant, en misschien herinnert het zich ook niet het schelle geluid van Olifant, de hoorn van Roeland, het gekreun van afgemaakte ridders, de harde dreunen die hij van Roeland kreeg. De steen ligt daar en niemand schenkt er aandacht aan, niemand weet dat hij de laatste smeekbede en de eerste tranen van Roeland heeft opgevangen.


Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2013.