maandag 25 februari 2013

14. Het klooster van de Santo Stefano Rotondo (p.16-17)


Het eiland van deze ochtend is gewijd aan het geluk van enkele ideale kruispunten, waar reizigers die van ver vertrokken zijn elkaar voor een ogenblik ontmoeten en elkaar aankijken, voordat ze weer uit elkaar gaan. In het klooster van de kerk Santo Stefano Rotondo, de oudste kerk in Rome met een cirkelvormige plattegrond, trok aan het einde van zijn leven de filosoof George Santayana zich terug, schrijver van doorslaggevende werken in de geschiedenis van het denken. Wie weet waarom hij precies deze plek uitkoos om te sterven, hij die atheïst was en afkomstig uit een ander land. Ik denk graag dat hij veroverd was door de sobere rust, beschut door een kamer en door een tuin die grenzen aan het hemelse geluid van het platteland. Zijn laatste dagen, die kamer en die tuin op de drempel van de dood hebben de grootste moderne Amerikaanse dichter geïnspireerd, Wallace Stevens, die fysiek nooit in onze stad is geweest. Het gedicht ‘To an old philosopher in Rome’ kwam eruit voort, dat te lezen is in het geweldige boekje met de titel ‘The world as meditation’. De dichter wendt zich tot de filosoof in een ontoegankelijke tekst, net zo ontoegankelijk als de hoogste bergen zijn, waarvandaan je desalniettemin het verst weg kunt kijken.
“The threshold, Rome, and that more merciful Rome
Beyond, the two alike in the make of the mind.”

En verder:
 
The bed, the books, the chair, the moving nuns,
The candle as it evades the sight, these are
The sources of happiness in the shape of Rome...

So that we feel, in this illumined large,
The veritable small, so that each of us
Beholds himself in you, and hears his voice
In yours, master and commiserable man,
Intent on your particles of nether-do”

En ook nog:

“For a citizen of heaven though still of Rome.
It is poverty's speech that seeks us out the most.
It is older than the oldest speech of Rome.”
 
De dichter, die als het ware leest in de geest van een man die op het punt staat te sterven, ontdekt dat het om zich te manifesteren noodzakelijk is voor de grootsheid van het menselijk denken, zoals voor de grootsheid van Rome, om zich te begeven richting de barmhartigheid van de kleinste gedachtes, van de eenvoudigste plekken. En om iets van onszelf en van de oneindige stad waar we wonen te begrijpen zijn misschien vooral een kamer en een tuin nodig, kruispunten waar het verloren leven zich verzamelt.



Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2011.


zondag 24 februari 2013

13. Piazza Copernico (p. 15-16)


De in de war geraakte straten die het eiland van deze morgen omgeven, hebben op hun bordjes de fantasierijke namen van huurcommandanten of sterrenkundigen en geografen: Fanfulla da Lodi, Brancaleone, Romanello da Forlí, Braccio da Montone en verder Cosmo Egiziano (Kosmas Indikopleustes), Pomponio Mela (Pomponius Mela), Strabone (Strabo). Onze verbeelding jaagt de heldendaden van lang geleden na van wie, met wapens in de hand of nieuwsgierigheid in de ogen, een poging deed wereldkaarten opnieuw te ontwerpen, door nieuwe grenzen te trekken of de sterren te verleggen. Het is de eeuwige dynamiek van het leven die in de wijk Pigneto wordt verteld, de frustratie van wie de dingen niet wilde accepteren zoals ze zich voordeden, maar probeerde om ze te modelleren door de eigen ongedurigheid en verbeeldingskracht te volgen. Maar zoals elke kleurrijke draaitol zijn centrale as heeft, volledig onbeweeglijk, om de duizenden draaiingen en de oneindige rusteloosheid van de beweging te verdragen, zo wordt ook de poëtische wanorde van dit kleine Romeinse wijkje gedragen door een pleintje dat buiten deze tijd lijkt te staan. Het gaat om het plein dat gewijd is aan Copernicus, degene die de zon in het midden van ons zonnestelsel plaatste. Het is een plek die bij DeChirico en metafysische schilders in de smaak zou zijn gevallen vanwege de potentie die de leegte van het plein biedt rond het massieve van het enige huis dat in het midden is neergezet. Het overvalt me elke keer als ik vanaf de Via Casilina kom, en elke keer wordt mijn blik voorbereid op dat twintigste-eeuwse schilderij door een aankondiging die er een minuut aan voorafgaat: aan de linkerkant verbaast me een winkeltje dat etalagepoppen verkoopt, mannen, vrouwen en kinderen voor altijd in dezelfde pose gefixeerd, als stilstaande uurwerken. Zij zouden de bewoners kunnen zijn van dat vierkante gebouw, afgebakend door licht en schaduw op piazza Copernico, half huis en half kasteel, waar zelfs het ijzeren vaantje gehesen op het dak zich in dienst stelt van de onbeweeglijkheid en ook de lakens opgehangen op het terras onverschillig lijken in de wind. We voelen de behoefte om te gaan zitten op het bankje in het minieme tuintje dat zich heeft genesteld in een hoek van het plein, om de rusteloosheid van die huurkapiteins en zich inspannende geografen van onze tijd te vergeten, om de rust van deze vreemde plek te ervaren terwijl we het vuur dat ons opstookt temperen en ons voor te stellen dat we bewoners zijn van dat huis, huurders die zich voor de ramen laten zien met een glimlach op het gezicht.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Gevonden in 2013. 
 

zondag 17 februari 2013

12. Het fonteintje voor honden (p. 14-15)


De ziel van onze stad is vloeibaar: schuimend snelt ze langs de rivier die haar doorkruist, ze dringt door in de oude Romeinse thermen, ze krult zich weelderig tussen het marmer van de gewaagde fonteinen en biedt zich bescheiden aan uit zoveel gietijzeren neuzen in spetters op de stoep. Schoon en fris lest het lekkere water van Rome de dorst van droge kelen, maakt een aanblik vrolijker met zijn barokke capriolen en doet denken aan de tijd die wegvlucht, aangespoord door de nieuwe tijd, in een eeuwige cirkel.

Het eiland van vandaag is een eenvoudige en gulle bron. Als je je bevindt op piazza San Salvatore in Lauro, zo genoemd vanwege het laurierbos dat vele eeuwen geleden hier welig tierde, zie je links van de kerk die onlangs is gerestaureerd, in een nis in een muur het enige fonteintje voor honden in de hele wereld. Het stamt uit 1579 en werd gewild door paus Gregorius XIII: op dertig centimeter van de grond welt een barmhartig straaltje water op uit de keel van een klein marmeren leeuwtje dat nu, geschuurd door de tijd en mishandeld door de mensen, lijkt op een kale poedel. Een Latijnse inscriptie vermeldt: “Zoals op de Campo Marzio een wolf, makker dan een lam, het Maagdelijk Water verdeelt, zo giet op deze plek een leeuw, zachtmoediger dan een jong geitje, uit z’n bek een golf helder water, waarvoor een Madonna verantwoordelijk is.”

Het is mooi dat er in Rome een bron is die is gewijd aan de ellendig brandende kelen van zoveel vagebonden die zwerven zonder hok of rust. En als je je op een avond even ophoudt op dat plein, zul je misschien het geluk hebben om een zwerfhond te zien die uit een steegje tevoorschijn komt en zich begeeft naar dat stroompje van niets: en dan is het monumentje eindelijk compleet, dorst en water, onbeweeglijk marmer en een staart kwispelend uit dankbaarheid. En een gedachte gaat uit naar de laatste regels van Alonso e i visionari, de geweldige roman van Anna Maria Ortese, gebaseerd op een figuur van een beest, half poema en half verlopen hond, net zo weerloos en lichtend als Christus: “Het echte leven – net als afspiegelingen op tv – bevindt zich nooit in onze kamers, maar elders. Laat wie Puppy zoekt net zo turen in de nacht, in de stilte van de wereld; dat hij hem niet roept, of alleen met zachte stem, maar dat hij altijd ervoor zorgt dat hij het water in zijn bak ververst. Ook al laat hij zich niet zien, hij zal komen.”
 
Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2013. 

 

 

11. De boekwinkel van meneer Offidani (p. 13-14)


We zouden het eiland van vandaag met wat fantasie het eiland van de herkansing of het eiland van de goede ruil kunnen noemen. Hoe vaak hebben we niet gedroomd van een plek waar we drie grijze en grauwe dagen van onze herfst kunnen inwisselen voor een enkele lentedag. Helaas staat het leven geen ruilen toe, ieder houdt het heden dat hij heeft en de dag van morgen blijft een verzegeld pakje. Maar in het parallelle universum van de boeken, op de gasvormige planeet van de literatuur, is deze ruil soms toch mogelijk.

In de Viale Mazzini, dichtbij het postkantoor, zit al meer dan 50 jaar de boekwinkel van meneer Offidani: tien vierkante meter waar alle in de wereld uitgegeven boeken voorbijkomen, een speciale molen waarwe de woorden die we niet mooi vinden heen kunnen brengen om er misschien woorden voor in de plaats te krijgen waar we wel van kunnen houden. Offidani weet alles van de boeken, er is geen deel dat hij niet heeft doorgebladerd, waarvan hij de oorsprong of de toekomst niet kent: of het nu zeer hoogstaande incunabelen zijn of detectives van Mondadori, zeldzame juridische traktaten of zomerromannetjes, atlassen of filosofische delen, hij kent er een waarde aan toe en propt ze in de overvolle boekenkasten, volgens een logica die wij chaos zouden noemen. Een computer zou handig zijn, en die is hier geen – maar op hun zachte harddisk hebben sommige menselijke geesten meer geheugen dan welke cybernetische olifant dan ook. Het zijn bibliotheken van Babel met trappen zonder einde om elk woord terug te vinden. Offidani en zijn compagnon Gianni behoren tot dit geslacht, ze vergeten nooit de positie van een tekst, een papier, een titel. En af en toe worden we zo klanten van deze spelonk vol papier, in onze handen hebben we drie grijze en grauwe romans die we cadeau kregen met kerst of voor onze verjaardag: misschien zitten ze zelfs nog in het cellofaan, maar we voelen toch dat we er niets mee kunnen. Ze zullen anderen een plezier doen, er moet iemand zijn die naar ze op zoek is voor een zacht prijsje. Wij geven ze weg voor wat kleingeld en een praatje, of in ruil voor dat lenteachtige bundeltje met Perzische gedichten waarover een onbekende ons jaren geleden in de trein niets dan goeds heeft verteld. We hebben de titel maar half onthouden en de auteur helemaal vergeten. Offidani zwijgt, schudt met zijn hoofd en dan – van onder een jeugdencyclopedie – haalt hij dan precies die bloem tevoorschijn. Wat een mooie dag, wat een geluk!
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2013, maar was toen net voor altijd gesloten.

maandag 11 februari 2013

10. Navicella al Celio (p.12-13)

Eeuwenlang ligt er een stenen bootje aangemeerd voor het eilandje van deze zondag: het is een beroemd bootje, Navicella al Celio genaamd, dat als bij besmetting ook de bijnaam heeft gegeven aan de kerk die erop uitkijkt. In werkelijkheid heet die kerk Santa Maria in Domnica en werd gerestaureerd in 1513 door kardinaal Giovanni de’ Medici, die later paus werd onder de naam Leo X.

Als je net binnen bent en je ogen opricht, vind je geen hemel vol met engelachtige evenwichtskunstenaars, barokke wolken, gedurfde fragmenten in blauw en goud, zo’n verbluffend spektakel dat in zoveel Romeinse kerken werd bereid om de twijfelaars te overtuigen om geloof te hebben in het wonder van de Schepping, in God die alles vol medelijden wikt en weegt. Er verschijnt voor je ogen een plafond van blank hout dat doet denken aan een timmermanswerkplaats aan huis of aan de tafels en houtsnippers van een oude vestiging van houtleverancier Borzelli. Maar daarna merk je pas wat voor bijzondere afbeeldingen zijn gesneden in het hout, net zo eenvoudig als ze ondoorgrondelijk zijn, elk geïsoleerd in een lijstje, alsof een overdadig spel tarotkaarten aan het plafond is gelijmd. Het zijn daarom eerder visualiseringen van de Latijnse benamingen voor de Heilige Maagd die worden gereciteerd in de litanieën die een rozenkransgebed besluiten: Turris Eburnea, Refugium Peccatorum, Stella Matutina en andere namen, allemaal over de muren geschreven, om hardop te lezen omdat ze zo mooi zijn.

Maar de De’ Medicifamilie werd sterk beïnvloed door de neoplatonische en pythagoreïsche stromingen, en daarom lijkt het dat vele van die droge symbolen – kleine bomen, fonteinen, tempels en torens – ook verwijzen naar de inherente soevereiniteit van archetypen, aan die primaire en verontrustende visioenen die we zo vaak in dromen voortbrengen. Boven alle andere domineert een afbeelding van een boot die een groot huis vervoert en vaart in een woeste zee, waaruit vervaarlijke monsters opdoemen. Waarschijnlijk refereert het aan het wonderbaarlijke transport van het huis van de Maagd uit Loreto, maar kijkend van beneden kan men het niet laten niet te denken aan onze menselijke reis, aan onze onzekere wijze om in het leven te staan. We menen op vaste grond te staan, beschermd door stevige muren, door geruststellende gewoontes, en we bevinden ons te midden van golven, voortdurend omgeven door zee en ver van elke haven. Maar toch vliegt er boven dat houten huis een duif, een witte van de hoop.
 
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2009.

zondag 10 februari 2013

9. Het dodeneiland (p. 11-12)

Het meest beroemde schilderij van Arnold Böcking, die in de tweede helft van de 19e eeuw vele jaren in Rome heeft geleefd, heet “Die Toteninsel”, het Dodeneiland en het is een volstrekt lugubere aanblik, een spookachtige visie op de nacht, die de rillingen over je rug laat lopen. Het eiland van vandaag zou dezelfde titel kunnen dragen. Het gaat inderdaad om een begraafplaats, maar het is de meest geruststellende begraafplaats die men zich kan wensen, een tuin die lichtjes zweeft boven de stad, waar je fijn kunt wandelen en denken.

Als je omhooggaat langs de Via della Camilluccia, ga je verder over een straatje van niets genaamd Via dei Casali di Santo Spirito. Loop die helemaal uit tot aan het einde zonder acht te slaan op een speeltuintje en een open plek waar honden worden uitgelaten. Daar vind je een imponerend hek en een dubbele inscriptie op de zuilen: “Cimetière militaire français – Campagne d’Italie 1943-1944”. Achter dit hek ligt de meest groene heuvel vol olijfbomen en cipressen, en op het altijd weelderige en gemaaide gras staan op een rij de grafstenen van de Franse soldaten die omkwamen in Italië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het waren nog allemaal jongens, zo vertellen de jaartallen die op de stenen gekerfd staan aan ons, gesneuveld op twintigjarige leeftijd of iets ouder op de Garigliano, bij Chiusa di San Michele, op Monte Majo, en het is verrassend om te zien hoeveel van hen begraven zijn onder de Islamitische halve maan, aan hoeveel Omars, Ahmeds en Mohammeds het te beurt viel om te komen en te sterven voor onze vrijheid. We weten alleen nog van hen door die brute scène in de film La Ciociara, wanneer moeder en dochter door Marokkaanse soldaten worden verkracht. Maar deze honderden graven vertellen ons het verdrietige verhaal van arme Noord-Afrikaanse infanteristen, die hebben geleden en die hier voor altijd zijn gebleven. De kruisen van de Franse soldaten uit Frankrijk en van de officieren bevinden zich hoger, meer in de zon, volgens een geheel aardse hiërarchie die weinig begrijpelijk is.

Men wandelt in de stilte tussen die vreemde namen tot men aankomt bij een mooi uitzicht over de stad. Achter je rug bevindt zich het leed van lang geleden, voor onze ogen, daar beneden, ligt het levendige bewegen van Rome, en ook dat lijkt ver weg, zoals de besneeuwde heuvels aan de horizon. In het midden staan wij, nu, om dit alles te bevatten.
 
Marco Lodoli 2005.Nog niet gevonden.

zaterdag 9 februari 2013

8. Bar Castellino (p. 10-11)


De nacht zou het rijk van het onbestemde moeten zijn, het moment waarop niet alleen vormen vervagen, maar ook onze positie waarin het daglicht ons drukt. De duisternis zou ons moeten toestaan om een beetje uit onszelf te stappen en anderen te ontmoeten, anderen van buiten het toneelstuk van overdag, waarin ieder van ons zijn eigen voorgeschreven rol speelt. Helaas zijn ook deze uren van vage vrijheid ingenomen door bedrijven, en zo gebeurt het dat we ons weemoedig vreemdelingen voelen in cafés die afgeladen zijn met alleen voldane ondernemers, met van de maatschappij losgescheurde alto’s, of met feestende gay’s of met aspirant tangodansers of werkloze filmproducenten. Elke groep heeft zijn eigen milieu om zorgvuldig te beschermen, zoals de pinguïns hun ijsschotsen beschermen en de bijen hun korven. Maar gelukkig bestaan er nog vrijhavens waar de pinguïn en de bij zij aan zij iets kunnen drinken. Bijvoorbeeld in Bar Castellino aan Piazza Venezia, altijd geopend, maar die vooral ’s nachts rond een uurtje of vier, vijf niemandsland wordt, eiland van de afgelopen dag en van de dag die komen gaat; een meridiaan, overgestoken door de vele parallelle bestaansvormen die sporen achterlaten in de stad. Hier komen de nachtbrakers en de einzelgängers samen, zij die nog geen zin hebben om te slapen, zij die al zijn opgestaan en zij die überhaupt nooit gaan slapen: kettingrokers wanhopig op zoek naar sigaretten, studenten die jagen op het laatste nummer van de strip ‘Zagor’, transseksuelen en vuilnismannen met pauze, oude heren met hun incontinente hond, glitterdames en mannen in smoking die terugkeren van een of ander feest, zwervers, nog dorstige Polen, meisjes vol verlangen, Japanners die hun hotel zijn ontvlucht, gebroken harten en verliefde koppels, verloren zielen. Castellino biedt kortstondige beschutting aan iedereen, zoals ook de gescheurde mantel van de Maagd Maria: en datgene dat ieder is, zij het heel groot of gering, wordt gewisseld in de meer dan ongelooflijke gesprekken. Men begint te zeggen dat het wat frisjes is en eindigt met de grootste systemen, men durft absurde samenvattingen aan van het eigen leven en van het lot van de wereld, men luistert naar ongehoorde gebeurtenissen, maakt gezamenlijke plannen en groet elkaar voor altijd. In het hart van de nacht, in die bar worden de duizenden angstbeelden van de dag een zuivere vertrouwdheid.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Gevonden in 2009.
 

dinsdag 5 februari 2013

7. Ss. Quattro Coronati (p. 9-10)

Na het kabaal van oud en nieuw, na het omslaan van het laatste blaadje op de kalender, na de oorverdovende knallen, de grote concerten op het plein en de boodschappen aan het land en aan de hele wereld, gaan we op zoek naar een eilandje van stilte, een eiland van steen en watten, dat al eeuwenlang weerstand biedt aan oeverloos geklets. Het is, om er verder geen woorden aan vuil te maken, de kerk van de Ss. Quattro Coronati, in de gelijknamige straat. Op het vieze veldje voor het kloostercomplex scharrelt een arme, verwarde vrouw die leeft in een krotje van karton: soms is ze naakt, ook in de winter, en het is alsof ze in haar lijf al het leed van de wereld draagt. Voorbij dat leed, achter de strenge poort liggen twee verstilde binnenplaatsen. Aan het eerste lag tot nog niet zo heel lang geleden een instituut voor doofstommen; aan het tweede het portiershokje van de zusters Augustinessen, een orde in afzondering. Ik heb een poos gedacht dat afzondering een niet te rechtvaardigen terugtrekken uit het leven was, dat alleen geweld en onverschilligheid jonge vrouwen kon aanzetten om alles op te geven voor niets. Maar nu begrijp ik dat de plicht van deze zusters waardevol is: het is een energie die toeneemt en niet verspild wordt, een kelder met zuiver water waar je reflecteert op je eigen geagiteerde leven en waar je het tot bedaren brengt. Wanneer ik me buitengewoon verward voel, wanneer honderd handen mij zonder reden lijken te duwen en aan me lijken te trekken, en wanneer – zoals de heilige Augustinus zei – “m’n geest zich vermenigvuldigt tot ontelbare spookbeelden”, staak ik al mijn bezigheden en ga ik luisteren naar de zusters die in de apsis zingen, soms alleen voor mij en, zonder twijfel, nog vaker voor niemand. Het luisteren naar hen helpt beter dan welk farmaceutisch brouwsel dan ook, het is een aandachtige en gereserveerde rust, een onderdompeling in het duister van de eigen zorgen, die zichzelf beetje bij beetje oplossen en zo helder worden dat ze bijna doorzichtig lijken, licht, en vaak nutteloos. Elke dag zingen de zusters de terts, de sext, de none en de vespers; wie langsloopt, kan ze bijna niet missen. Daarna kun je vanuit de linkerzijbeuk een beeldschone kloosterhof uit de 13e eeuw in, die wacht op restauratie of teloorgang. Het hele rondje door de hof is een paar tientallen meters lang, en vormt een heel klein en stil evenwicht dat het kabaal van de wereld opslokt en opnieuw vormgeeft.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2011.

maandag 4 februari 2013

6. De vogels en de valk (p. 8-9)


De bewoners van vele wijken in Rome hebben ongetwijfeld zeer goede redenen om de zwermen vogels die zich in de bomen in hun straten installeren te haten. Je ziet wel eens geparkeerde auto’s die volledig gekleurd zijn door de vogelpoep en ik kan me voorstellen dat bepaalde stomerijen flink hebben verdiend door bescheten jassen van vlekken te ontdoen. Het asfalt, bezaaid met stront, wordt al gauw een circuspiste waar veel mensen als onvrijwillige clowns een duikeling maken, botbreuken en builen riskerend. Men hoeft dus niet blasé te doen over de verwoede pogingen waarmee de inwoners en de autoriteiten het hoofd proberen te bieden aan de invasie der gevleugelden, die in de stad meer dan voldoende broodkruimels en comfort van warme thermiek vinden en helemaal niet van plan zijn te vertrekken, terug naar het platteland.
Toch heeft het wel wat om op een ochtend je plichten en problemen te vergeten en even stil te staan om die kleine eilanden te bewonderen die in de azuurblauwe hemel en in de wolken van onze lucht scheren. Ze lijken wel een luchtspiegeling, lichte en perfecte kunstwerken waarmee de vogels ons schadeloos stellen voor de ellende op de grond. Het is als kijken naar golven of vuur, het is een schouwspel dat nooit verveelt: de figuren openen en sluiten zich als een waaier, aan de ene kant maakt die hemelse schaduw een duikvlucht, dan weer stijgt die op, de vogels vormen draaikolken en sluiers, tuimelingen en krullen, en geen enkel moment is de vorm onveranderlijk of stil. Het is alsof je je oog laat rusten voor de caleidoscoop, die ons als kind betoverde: het is een voortdurende metamorfose, iets dat eeuwig uit elkaar valt en zich reconstrueert volgens een harmonieuze wetmatigheid.
Wat velen niet weten, en wat een expert van dit fenomeen mij heeft verzekerd, is dat veel van deze betoverende manoeuvres niet voortkomt uit de grillen en speelzin van de vogels. Als we van dichtbij zouden kunnen kijken, dan zouden we in de buurt van deze luchtkermis de woeste vlek van een slechtvalk zien. Ook hij is vanuit de heuvels naar de stad afgedaald en zoekt geen homp brood maar levend vlees. In zijn eentje stort hij zich in zijn vlucht op wat kleine vogeltjes, en dus doen de zwermen verwoede pogingen zich te verdedigen door in de hemel te draaien en te keren, zich bijeenpakkend en verspreidend volgens de aanvallen van de jager. Tegenover elke schoonheid staat dus ook pijn, elke vorm van kunst is in feite altijd een strijd tegen de dood.


Marco Lodoli 2005.

Spreeuwen boven de Tiber.