zondag 15 oktober 2017

85. Voetbalcomplex XXV Aprile in Pietralata (p. 92-93)

Nu de lente begint, is het heerlijk om buiten te zijn in de open lucht, met een overhemd dat kreukt door de wind, fris van een nieuw begin, en met ogen die zich vullen met het leven. Het is fijn in de maartse zon te zitten op de treden van een voetbalstadion om te kijken naar de jeugd van twee teams die zich verheugen op de winst: maar het zijn niet de trappen van het Stadio Olimpico die ons verwelkomen, daar is te veel vurigheid, en wij daarentegen willen alleen maar de vlammende kleuren van onbekende tenues bewonderen, de onschuld van een gratis wedstrijd, de lol en de weemoed van een goal die op geen enkele tv wordt herhaald. We klimmen op de tribunes van gewapend beton als de wedstrijd al halverwege de eerste helft is, en gaan er weer vandoor als er nog 20 minuten te spelen zijn. We zijn daar beetje bij toeval gekomen, omdat we langs dat veld liepen en door het geschreeuw en de aanmoediging uitgenodigd werden om even te blijven hangen.
Het is heerlijk om zo een uurtje te verliezen, bijvoorbeeld bij het voetbalveld XXV Aprile in Pietralata. Het is een legendarisch veld, dat veld, de vreugde van een hele wijk waar nog een vlaag van de jaren '60 en '70 rondwaart. Hier speelde het mythische Alba Rossa, het team dat een tijdperk van Romeins amateurvoetbal vormgaf. Het was een sportief uitvloeisel van de naburige afdeling van de Communistische Partij, en ook Pasolini kwam er af en toe bewonderend het voetbal bekijken. "Het waren andere tijden toen," zei een oude activist tegen mij, "en nu is de wereld veranderd, het team is er niet meer en de wedstrijd is er ook niet meer. Hier waren we allemaal fan van Ingrao en ons mooie teampje, we waren allemaal jong en elkaars kameraden, het Huis van het Volk en de tribunes waren altijd afgeladen. Nu zijn we oud en denken we niets meer te begrijpen." De sportvereniging heet nu Suditalia en heeft teams in elke competitie, van de pupillen tot aan de volwassenen, voetballers zonder haar of haar vol gel, die misschien niets meer weten van die trotse geschiedenis. 
Toch is het altijd fijn om hier een wedstrijd te volgen, en vervolgens die niet meer te volgen, maar te kijken naar een ballon die wegvliegt richting de volkse flats, richting de dakterrasjes die versierd zijn met hetzelfde wasgoed en dezelfde tv-schotels, en die daarna neerkomt in de modderplassen van een wijk waar iemand je nog koffie wil aanbieden en vertelt oer die keer dat Pier Paolo...


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.


84. De vriend (3): Sant' Ignazio (p. 91-92)

"Laat ons versteld staan!" roepen de ogen van de gebruikelijke vriend die voor een paar dagen in Rome is. En dus laden we ons in de auto en rijden we hem door de stad, van hier naar daar: de plekken om te bekijken zijn oneindig, overal is schoonheid, zowel tussen de zuilen van het Forum als in de steegjes van Trastevere, op pleinen uit de Renaissance en musea die volgestopt zijn met meesterwerken. Maar de passerende toerist heeft niet de noodzakelijke rust in zijn donder om zoveel schoonheid in zich op te nemen, hij is als een dorstige man die met te veel gulzigheid het water op zijn gezicht en op zijn kleren morst. Wat hij wil is dat wij hem een paar frisse teugen water brengen, iets verrassends om te vertellen aan wie thuis op hem wacht. Hij vindt het sleutelgat op de Aventijn leuk, waarvandaan de koepel van de Sint Pieter wordt omkaderd en zo een koepel dichtbij lijkt. 
En dus, als jullie je vriend een schok cadeau willen doen, breng hem dan naar de kerk van de Heilige Ignatius van Loyola. Het rococo-pleintje is op zichzelf al curieus, ontworpen door de architect Raguzzini als een klein theater: maar dat is voor onze vriend niet genoeg, hij is zonder aandacht al op te veel pleintjes geweest. En dus duwen we hem het interieur van de kerk in, ontworpen door de jezuïtische wiskundige Orazio Grassi en op het plafond van fresco's voorzien door een andere jezuïet, vader Pozzo. We houden hem tegen, alsof dat toevallig is, midden in het middenschip en we nodigen hem uit z'n ogen te richten op de koepel.
"Ja, dus?" zal hij zeggen, "Een koepel als zovele, met alle zuilen en gebogen lijnen op hun plek, met licht dat van boven valt," alsof in zijn landje in elke bar een koepel te vinden is.
Op dit moment zouden wij hem ook een klap voor z'n kop willen geven, maar we houden ons in want we willen genieten van de onthulling die te gebeuren staat. Met een por duwen we hem een beetje naar voren. "Kijk beter!" zeggen we hem, "Loop naar voren en houd je ogen gefixeerd op de koepel." En van het ene op het andere moment licht zijn gezicht op, zijn mond valt open van verbazing. "Maar er is geen koepel, het is alleen maar een beschilderd doek!" De macht van de Romeinse barok, subliem bedrog, grandioze, perspectivische gezichtsbegoocheling. De koepel bestaat niet, het is een gigantische schildering hangend op 34 meter hoogte. Onze vriend klapt in z'n handen van geluk, en wij zijn net zo blij alsof we de hele nacht hebben gewerkt ten behoeve van zijn verbazing. 


Marco Lodoli 2005.

Gevonden bij elke Romereis.


83. Een vliegende ezel (p.90-91)

Een paar regels geleden vertelde ik over die blik die vanaf een uitzichtpunt neerdaalde over de stad en die de stad verenigd in een harmonieus project toonde, als een levend organisme. Nu kantelen we onze blik, slaan we onze ogen op om iets te zoeken dat in de lucht van Rome vliegt en dreigt te verdwijnen. Zangvogels of stadsduiven, zullen jullie noemen, of de kortstondige condensstrepen van passerende vliegtuigen, of misschien de stenen engeltjes die ons beschermen vanaf de kroonlijsten van kerken. Niets van dat alles: ik wil jullie vertellen over een mooie vliegende ezel.
Hij is geschilderd op de muur van een huis bij Tor di Nona, en we zien hem al jaren wanneer we op de Lungotevere voorbij rijden. Daar is hij, met z'n grote kop een beetje gebogen over de problemen van de wereld en met twee hoopvolle vleugels die hem tot de derde verdieping laten vliegen, tussen een raam en een klein balkon in, en misschien nog wel verder omhoog, in de vrije ruimte vol avonturen in onze fantasie. 
We observeren hem aandachtig wanneer we vastgeklonken in een file staan, of we scheren er met onze ogen langs wanneer we er haastig vandoor gaan naar een of andere afspraak, en altijd maakt hij ons weer vrolijk door zijn onwaarschijnlijkheid. Alleen in de lucht van sufferds en naïevelingen bestaan vliegende ezels, maar misschien ook in de lucht van wie hoopt dat er steeds weer bijzondere dingen kunnen gebeuren, poëtische wonderen die ingaan tegen de zwaartekracht van ons bestaan.
Ons ezeltje met vleugels hangt daar sinds lange tijd, ik geloof vanaf de jaren '70, waarin men nog verward droomde van een andere wereld. Ik begrijp wel dat het artistieke erfgoed van onze stad zo uitgestrekt is dat het weinige beschikbare geld naar het restaureren van de meest hoogstaande meesterwerken gaat. Ik weet het, men moet eerst denken aan de Aureliaanse muren die afbrokkelen, aan de paleizen van patriciërs die dreigen in te storten: toch hoop ik dat de gemeente een handjevol euro's beschikbaar stelt voor deze volkse muurschildering, die regen en dagen beetje bij beetje aan het uitwissen zijn. Wij zijn gaan houden van dat vliegende ezeltje en we willen het nog lang zien vliegen, gesteund door de afwisselende stromingen van onze illusies, gevoed door de haver van onze dromen. Laten we hem weer een beetje kleur geven, en een beetje wind.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2010.


82. Piazza Socrate (p. 88-89)

Dingen van een afstandje bekijken is in Rome gelukkig niet slechts een zegswijze: hier is het altijd mogelijk om enkele momenten de horizontale vlakte van gebeurtenissen, de benauwde hoek van ons uitzicht te verlaten en een of andere heuvel te beklimmen. Het is voldoende om je blik van boven te laten glijden over het dichte patroon van straten en huizen, over de duizenden levens die zich met elkaar vervlechten als draden in een weefgetouw, om meteen een goed gevoel te krijgen. Dat wat beneden tegenstrijdig, chaotisch en verbrokkeld lijkt, blijkt van boven een uit zichzelf ontstane harmonie, en je ziel krijgt meer ruimte, verzamelt de tegenstellingen en zet ze in een bredere context. En ook ons onvolledige en onvolmaakte leven, dat ons zo vaak nutteloos lijkt, pijnlijk gescheiden van andere levens, vindt zijn plekje in een breder landschap en dat biedt het leven ruimte en geeft het zin.
We kennen allemaal de meest beroemde uitzichtpunten: de Pincio, de Gianicolo, de tuin met sinaasappelbomen, bar Lo Zodiaco. Hangend tegen de borstwering kan het gebeuren dat je schouder aan schouder staat met massa's toeristen, die zijn uitgezwermd uit touringcars, die in 5 minuten zo veel mogelijk koepels moeten herkennen, die foto's moeten schieten en moeten schreeuwen van geluk. Wij zouden liever een beetje rust willen, we willen een uitzicht helemaal voor ons alleen, stil, meditatief. Wij willen graag daarboven aanwijzen wat we daar beneden hebben achtergelaten, spanning en haast. En daarom wil ik jullie graag een rond en eenzaam pleintje aanraden dat lijkt om een afgebikte vliegende schotel die van wie weet waar hier is beland. Het bevindt zich op de flank van Monte Mario, tussen Via Platone en Via Dero, en het heet Piazza Socrate, een perfecte naam voor zo'n plek, want het laat ons bedenken dat het eren kennen van de stad een andere manier is om ons zelf te leren kennen. Er is bijna nooit iemand, hooguit twee oude vrienden die een sigaretje roken op een van de bankjes van het tuintje in het midden, of een stelletje dat elkaar kust daar waar het gaas is neergehaald en het panorama zich uitstrekt als een nieuwe ervaring. Overdag lijkt de stad zich onder onze blik te verruimen zoals kringen in het water rond een kiezelsteen; 's nachts lijkt de stad zich tegen ons aan te vleien, als een intieme en mysterieuze kamer.


Marco Lodoli 2005.

Nog niet gevonden.


81. Palazzo Federici aan de Viale XXI Aprile (p. 87-88)

Als je op een avond toevallig over de Viale XXI Aprile rijdt, doe jezelf dan 5 minuten verbazing cadeau, laat je auto, scooter, je afspraken even voor wat ze zijn en treed binnen in een van de meest verbazingwekkende gebouwen van onze stad, het zogenaamde Palazzo Federici, naar de naam van de architect die in de jaren '30 deze waanzin realiseerde. Het is slechts een woonblok, maar het lijkt een futuristisch kasteel, een decor uit Metropolis, de materialisatie van die rationalistische roes die Sant' Elia, bevriend architect van Marinetti en Boccioni, nooit voltooid heeft kunnen zien omdat de oorlog hem te vroeg heeft doen sterven. Wanneer je op de binnenplaats staat, lijk je te zijn weggezogen door een drogbeeld: van binnen lijkt alles zo onmetelijk groot, de poorten lijken elkaar eindeloos op te volgen, de kolommen van verlicht glas die de trappenhuizen omhullen rijzen omhoog als ruimtetrappen naar de donkere hemel, honderden ramen turen blind en een massa auto's staat geparkeerd als in een stilzwijgende verkeersopstopping. Het lijkt wel de maag van een gigantische walvis als weddenschap een heel dorp heeft opgeslokt en dat dorp met één enkele hik opnieuw heeft opgestapeld. Overdag is het ook een mooi gebouw om te bezoeken: het zonlicht maakt er een vrolijk bouwwerk des levens van, het is een onophoudelijk komen en gaan van drukke mensen die omhoog en naar beneden gaan, naar binnen en naar buiten lopen, er is altijd een deel dat wordt gerestaureerd en een ander dat op het punt staat in te storten; aan de grote toegangsdeuren duiken steeds weer roze of blauwe strikken op, want op deze kleine planeet wordt er altijd wel iemand geboren, en af en toe brengt een auto van een uitvaartondernemer iemand weg die net zijn verblijf hier heeft beëindigd.
Hier draaide Scola
Una Giornata Particolare, de dag dat Hitler in Rome was, de enige ochtend waarop het wooncomplex bijna helemaal leegliep omdat de bewoners de straat bestormen om de voorbijkomende Hitler toe te juichen. Alleen een ongelukkige huisvrouw en een vriendelijke homoseksueel bleven thuis, onverschillig voor alle retorica. Hun trappenhuis is nummer 6, het appartement is op de 7e etage, maar als je durft kun je verder omhoog, tot de top, om vanuit de hoogte te kijken naar dit onmetelijke universum en deze kleine stad erin, en de miniscule heuvels in de verte.

Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2011.