zondag 29 mei 2016

58. De moskee op Monte Antenne (p. 63-64)

In een of ander hoekje in ons brein, eeuwenlang ingesleten en gevoed door angst en wantrouwen weergalmt nog altijd de kreet: "Mama, de Turken!!" In de confrontatie met islamitische bootvluchtelingen in onze stad bewegen we ons nog altijd met omzichtigheid en achterdocht, bijna vrezend voor verborgen kromzwaarden, brute religieuze fanatici en de wreedheid van woeste Saladins. Een betere manier om deze angst uit te wissen en misschien zelfs een beetje vertrouwd te raken met de moslimcultuur is op vrijdag, de dag van gebed, naar de nieuwe moskee onder het neerhangende groen van Monte Antenne te lopen. Onder de omheiningsmuur ontwart zich als een karavaan een marktje, als de kleine broer van de vele rumoerige bazaars die de islamitische landen kleur en geur geven, van Tangiers tot Peshawar, van Istanbul tot Samarkand. In de kraampjes verkoopt men stoffen vol arabesken en zachte muiltjes, poten vol augurken en bossen muntblaadjes voor de thee, muziekcassettes en religieuze boeken, trainingspakken en kaftans, parfums, parasols en chadors, terwijl zowat overal aan grote cilinders vlees wordt geroosterd, waarvan stukken worden afgesneden om ronde stukken brood mee te vullen, waarin allen met smaal de tanden zetten.

Hier komen moslims samen, afkomstig uit vele verschillende landen, ze zijn getint en zwart en blank en met amandelvormige ogen, en onder elkaar leggen ze contact, maken ze ruzie en maken ze lol in de enige taal die allen ten minste een beetje spreken, het Italiaans, en zelfs een bizar Romeins dialect. Hier luistert men naar boeiende verhalen en valt er veel te leren. Tijdens de handel kan men discussiëren over de situatie in Palestina met een jonge vluchteling, die graag vertelt over de rechten van zijn volk, die ons foto's laat zien van zijn huis en zweert slechts te willen vechten voor een rechtvaardige vrede; of met een bebaarde man, die exemplaren van de Koran verkoopt en die, terwijl hij vol affectie zijn jonge dochtertje knuffelt, ons de ware rol van vrouwen binnen de Islam uitlegt. En zo, terwijl we een bijzonder hoofddeksel proberen, hemelsblauw met gouden borduursel, raken we in gesprek en slaan we elkaar op de schouder en merken we dat deze mensen geen onbekenden zijn om bang voor te zijn, maar mensen, verward in de wereld, mensen van Rome.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2015.



57. De engel op de Sant' Andrea della Valle (p. 62-63)

Volgens de Christelijke traditie waren het de engelen die de rots, die het graf van Jezus afsloot, wegrolden, en dus is het juist om aan hen dit lente-eilandje te wijden. Rome wordt doorkruist door de vlucht van ontelbare hemelse gevleugelden: cherubijnen, aartsengelen en tronen spreiden hun vleugels uit en blazen op duizenden schilderijen hun trompetten, zwaaien verzonken in marmer hun zwaarden en dragen de symbolen van het lijden van Christus, ze zijn onheilspellend of opgeblazen, onzeker tussen de aarde en de hemel, vluchtige vormen van de wind en medelijden. Voor ons Romeinen zijn ze dagelijks aanwezig, we vinden ze overal als de duiven op de pleinen en de meeuwen die rondcirkelen boven de Tiber, voor onze ogen die naar de lucht kijken vormen ze een houvast en opstapjes tot verbeelding. Verder heeft ieder van ons zijn eigen favoriete engel, die ene die men op een of andere manier beschouwt als beschermengel. Onze aardse blik is zijn voetstuk, onze aandacht is de lucht die hem draagt. Mijn lievelingsengel bevindt zich op de kroonlijst van de Sant' Andrea della Valle, in de hoek links in de hoogte, en hij lijkt te twijfelen of hij weg zal vliegen of dat hij zich zal begeven tussen de mensen, schommelend door twijfel die de engelen boven Berlijn zo vaak heeft laten lijden. Het is een werk van een kunstenaar uit de 17e eeuw, ene Ercole Ferrata, nogal onbekend en misschien ook niet zo vaardig, aangezien Paus Alexander VII zo ontevreden was over het beeld dat hij de kunstenaar het geld ontzegde om een tweede engel te maken, de engel die de façade weer in symmetrisch evenwicht had moeten brengen. Nu groeit er op die lege plek een wilde plant, net zo levendig en verward als de grote engel die aan de andere kant staat.


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2011.


56. De laatste telefooncellen (p. 61-62)

M'n vader weet nog dat het plein voor het Pantheon bedekt was met hout uit Montevideo, en m'n oudste broer herinnert zich nog de houten vlonders aan de Tiber, vanwaar de dappersten en de armsten zich baadden. De dingen gaan voorbij, soms verandert de tijd ze, soms wist de tijd dingen zonder mededogen uit. Ik kijk met melancholie naar de laatste telefooncellen. Tegenwoordig hebben zelfs kleine jochies een mobieltje in hun zak, en nu iedereen met de hele wereld kan praten waar en wanneer men maar wil, zijn die kleine ruimtes op de trottoirs van de stad niet meer nodig.
Men is al begonnen aan de ontmanteling: een aantal cabines is al vervangen door koepeltjes van plxiglas of door bizarre prisma's van glas, maar het grootste deel is al van hun plek gerukt als bomen die nooit meer terug zullen groeien. Men praat nu in de wind, onze woorden worden ongegeneerd in cafés en restaurants breed uitgemeten en nodigen zonder gêne de vreemde naast je uit tot nieuwsgierigheid. Afspraken worden op één avond wel duizend keer gewijzigd, men zoekt elkaar en belt elkaar tot het uiterste, zoals wanneer men in het donker loopt en bang is verloren te lopen. De telefooncel was echter een plek die vol was van concentratie en ernst, waar je geen woord kon verspelen, want de tijd tikte door en vrat muntjes. Het was prachtig om ze 's nachts verlicht te zien staan, in zichzelf gekeerde werelden die voor iedereen zichtbaar waren, en iemand er in zijn eentje in te zien staan, die praatte en luisterde: ik weet niet waarom, maar van buiten leen het altijd duidelijke gesprekken, verklaringen of vaarwels, waardevolle woorden die als kussen werden uitgewisseld. Wij stonden te wachten met muntjes in onze zak, bijna bang om te storen. Soms begon degene die in gesprek was zacht te huilen, of te lachen, maar zachtjes alsof het een geheim was. Het waren plaatsen van buitengewone vertrouwelijkheden, wereldse ontboezemingen, kleine intimiteitjes afgesneden van de stadse chaos, stille cellen waar elke zin het gewicht van een eed had. Tegenwoordig leven we in het doffe geruis van collectieve communicatie, in een lichtzinnig en kleverig web van woorden, en gaat niemand de cabines meer in, en dus verdwijnen de telefooncellen. De herinnering blijft aan hoe koud het buiten was, en hoe het in die cel warm van woorden was.


Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2015 (Telefooncel in de Viale dei Parioli)


55. De tijdschriftenwand van La Feltrinelli in de Via Orlando (p. 60-61)

We lezen elke dag, begrijpen weinig maar maken ons enorm druk, dat de wereld aan het veranderen is in een grote supermarkt geleid door vier of vijf bedrijven die vanuit de top van een wolkenkrabber de wetten en prijzen bepalen. Oude culturen en waardevolle alpenkaasjes, afgelegen dialecten en authentieke levensstijlen lopen het risico uitgewist te worden door een monocultuur die glimlachend efficiëntie en hygiëne, entertainment voor de massa en gecontroleerd en vreemd voedsel aanbiedt. We hebben de indruk dat zelfs ons land uitglijdt over dat gladde en geplastificeerde blad waarop woorden als succes, geld, en professionaliteit schreeuwen. Ook daarom vrezen we de uitslag van de volgende verkiezingen, die de laatste stap zouden kunnen zijn op weg naar het steriliseren van de geest. De schaaf en het schuurpapier zijn allang aan het werk, een harde hand erover en alles wordt gladgeschaafd.
Maar gelukkig produceert de menselijke aard altijd enthousiaste, misschien onzekere maar oprechte, kleine maar levendige illusies. Het symbool van dit alles is onze klaagmuur: het is die wand die we vinden in de betere boekhandel, zoals bijvoorbeeld in de Feltrinelli aan de Via Orlando, daar waar de duizenden tijdschriften die elke maand in Italië worden gedrukt, in rijen gerangschikt staan. Niet alleen de kleurige en verleidelijke exemplaren die we vinden in de kiosk: het gaat om semi-illegale bladen, geproduceerd met bloed en zweet van iemand die erin schrijft en erin gelooft, bundeltjes tijdschriften de drie jaar of een seizoen bestaan, die worden opgedoekt en weer nieuw leven ingeblazen krijgen en niet willen sterven. Ze hangen een beetje voorover als bloemen die al verwelken, iemand pakt ze, leest een pagina, zet ze terug. Het zijn zeldzame en bijzondere magazines die gaan over poëzie of over anarchie, over dans en film, over boeddhisme of tuinieren, buitenaards leven of de regionale keuken, over dromen en over niets. Achter elk van hen beeld ik me talloze vergaderingen voor van gepassioneerde mensen, die teksten en opmaak kiezen, die ruziën over een kleur of over een onderschrift, en vervolgens samen ergens gaan eten om verder te discussiëren en te hopen dat dit nummer beter is dan het vorige, en dat iemand het misschien opvalt. Vanuit deze vergeten wand toont zich een Italië waarmee niemand zich bezig houdt, een nieuwsgierig en vrij land. 


Marco Lodoli 2005.

Gevonden in 2007 (maar viel een beetje tegen...)