zondag 31 maart 2013

22. Santa Bibiana (p. 25-26)


Om dit perfecte eilandje te bereiken, hard als marmer en vaag als de oneindigheid, moet men de branding van Piazza dei Cinquecento en van Piazza Vittorio achter zich laten laten en de onstuimige stroom van Via Giolitti afzakken, varend langs de pier van station Termini, met de ogen gericht op de ronde toren die daar verderop oprijst, hoog als een vuurtoren. Precies daar tegenover, voor de tunnel, drijft het kerkje van Santa Bibiana, van binnen gerenoveerd tussen 1625 en 1627 door Gian Lorenzo Bernini in opdracht van paus Urbanus VIII. Het is de eerste architectuuropdracht van Bernini en het is interessant, maar het is binnen, in een nis achter het altaar, alwaar we het werk vinden dat ons de adem beneemt.

De beeldhouwwerken van Bernini die in Rome staan zijn wereldwijd bekend, de heidense meesterwerken van het Borghesemuseum en de mystieke beelden van de Heilige Theresa en de zalige Albertoni: maar bijna onbekend is deze Santa Bibiana, een jonge en beeldschone martelares, voor altijd gevangen in de puurheid van het marmer. Ze staat op haar voeten, zacht leunend tegen een zuil: een hand houdt een gouden palmtak omhoog, symbool van het martelaarschap, en de andere is open en opgericht, als verwijzing naar gehoorzaamheid aan een hogere macht. Ook haar tedere gezicht is gericht naar de hemel, en haar lichtgebogen hals doet denken aan die versregel die zegt: “De sandelboom parfumeert ook de bijl die hem omkapt”. Maar het is in het gewaad waar de barokke inspiratie van Bernini zich manifesteert. Er bestaat op de wereld geen strijkijzer, geen rationele gedachte die de ontelbare kreukels van die mantel kan gladstrijken: het is een gekrioel van rondingen en draperieën, een labyrint van stof dat duizend keer om zichzelf is gewikkeld, en bedenken hoeveel ruimte het zou innemen als het zou worden uitgespreid gaat niet. Misschien zou de stof elke hoek van de stad bedekken, zou die trappen en steegjes omgeven, het universum bekleden. Het is als het water in de fonteinen van Bernini, kolkend in stralen en vloeibare knooppunten die de kabbelende eeuwigheid van de tijd condenseren. Zo verrijst het gezicht van de heilige vanuit de kluwen kleding zoals de obelisk op Piazza Navona oprijst uit het water van de fontein: het is een onmiskenbare sprong uit de chaos van de wereld, een loodrechte gedachte die nog in toom wordt gehouden door het leven.
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in augustus 2015.

zondag 24 maart 2013

21. Villa Glori (p. 24-25)


Het eiland van ons ronddolen bezit alles wat nodig is om de warboel van het leven een beetje te ontwarren. Het is zes uur in de middag, de lange stoet auto’s die ons heeft opgeslokt brengt ons terug naar huis en onze gedachten staan stil en koken als de auto’s om ons heen. De radio verdooft ons, ons mobieltje trilt en een claxon dreunt precies in onze nek. Thuis vinden we de tv aan, rinkelt de telefoon, moeten we nog discussiëren en misschien nog een probleem oplossen en dan gaan we weer uit naar een café waar de muziek alles overstemt en de mensen met opgezwollen keel praten. Dit is het moment om het circus, dat zo vaak uit zichzelf – dat beseft men wel – z’n gangetje gaat te verlaten en een ommetje te maken door de Villa Glori.

De wandeling duurt een half uurtje, maar als je net door het hek bent, dijt de tijd uit en wordt ze de zilverachtige tijd van de olijven, de duizelingwekkende tijd van de Romeinse pijnbomen, de tijd die klimt en daalt langs de lanen met steeneiken. In een half uurtje zien we haar geheel en al voorbijglijden, van begin tot eind: van pasgeboren baby’s in hun wandelwagens stuitert ze verder op de kinderen die voetballen, glijdt ze uit over de bezwete huid van jongeren die hardlopen of die elkaar omhelzen in het gras, mindert ze vaart in de gedachtevolle stappen van heren met een hondenriem in de hand en vertraagt ze verder in de over een krant gebogen ruggen van gepensioneerden. En helemaal boven, op het hoogste punt van het park, lijkt de tijd zich op te sluiten achter het hek van het zorgcentrum voor aidspatiënten, in die droefgeestige groene huisjes waar je nooit iemand ziet. Zo wandelt men door de fases van het leven en de gedachten snellen verder als vanzelf, zich ordenend in een parabool.

Maar het is fijn te merken dat de tijd soms verrassingen meebrengt: een ijverige jongen die een boekje zit te lezen, een oude man in trainingspak die meetraint met de jongeren, een elegante vrouw van in de vijftig die midden op een veld slaapt, en daarboven, bij de ingang van het instituut, een vrij magere maar huppelende jongeman die ons zijn verhaal over zijn ziekte Aids vertelt en ons met een aanstekelijke vrolijkheid bezweert dat het hem beter gaat, veel beter, ook de onderzoeken bevestigen dat, en hij houdt niet op met springen en lachen, hij wil dat ook wij goed begrijpen hoe dicht de dood en het geluk altijd bij elkaar liggen.
 
Marco Lodoli 2005.
Nog niet gevonden.

dinsdag 12 maart 2013

20. De Hortus Botanicus (p. 23-24)

Je hart breekt bij het zien van zoveel platanen die in Rome de laatste jaren ziek geworden zijn en bij het besef hoeveel er zijn geveld om de verspreiding van de besmettelijke ziekte te vertragen. Terwijl je langs de Nomentana of Tor di Quinto rijdt, daar waar ononderbroken bomenrijen voorbijkwamen, schaduw en groen, en wind en vogeltjes tussen de takken, tel je nu droevig de lege plekken op verlaten stoepen. Het lijkt wel een mooie glimlach die door een klap een snijtand en twee hoektanden heeft verloren, en het tandbederf gaat verder. Er is zorg nodig voor de platanen, zoveel is duidelijk, en daarin voorzien de goede tuinmannen van de stad: maar ik geloof dat ook een positieve gedachte kan helpen en daarom nodig ik jullie uit om op pelgrimage te gaan naar het groene eiland waar als een machtige totem de Eerste Plataan van de stad, het Grote Oudje, die zoveel heeft gezien en weet, zich opricht. De hortus Botanicus is de tempel in de plantenwereld: honden en voetballen worden niet toegelaten, wandelen over zijn paden gaat instinctief met een gevoel van stilzwijgend respect, de handen achter de rug en de aandacht geconcentreerd op  de duizend gedaanten die de natuur kan aannemen. Men kuiert tussen palmen uit Egypte en bamboe uit China, cactussen en roosmarijn, irissen en camelia's, zoals in een geïllustreerde encyclopedie, waarin elke afbeelding wordt vergezeld door zijn naam.  Je lijkt op de Ark van Noach geklommen te zijn, maar dan voor planten: tenminste twee van elk, in een variëteit waaraan geen einde mag komen. En op een zeker moment kom je aan de voet van een lange barokke trap - een werk van de grote architect Ferdinando Fuga - waarop je via gebroken treden, waarover het onkruid de baas is, wankelend omhoog klautert. De plataan is daar, aan de rechterkant, oeroud en gigantisch, mooi en indrukwekkend zoals sprookjesbomen. Hij staat er al 400 jaar, misschien zelfs wel 500, nog voordat Christina van Zweden op deze hellingen de Academia dell' Arcadia oprichtte. De regen en de poëzie hebben hem gevoed, en ook geluk heeft hem beschermd tot de dag van vandaag, want tegenover hem is een andere plataan, zijn tweelingbroer, zijn vriend, 10 jaar geleden door de bliksem getroffen. Alleen hij heeft tegen alles weerstand geboden, hoog boven de stad waar al vele dingen zijn vergaan. Aan hem vertrouwen we de lotsbestemmingen van alle platanen in Rome toe.


Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2013.


zondag 10 maart 2013

19. Een zonnevlekje in de Santa Maria degli Angeli (p. 22-23)


Het eiland dat we vandaag gaan zoeken, is een zonnevlekje op een vloer: het lijkt niets voor te stellen, maar het gaat echter om een wonderbaarlijke ontmoeting tussen de menselijke intelligentie en de beweging van de sterren, tussen de zeer beperkte tijd van onze opwachting op aarde en die immense, die het hemelgewelf draagt. In de kerk van de Santa Maria degli Angeli, op Piazza della Repubblica, is een van de grootste zonnewijzers van de wereld, waarschijnlijk de mooiste. De eerste van deze enorme astronomische instrumenten werd gebouwd door Ulugh Bey, kleinzoon van Timoer Lenk, in de Aya Sofia in Constantinopel. Het zijn sprookjesachtige namen, die onze fantasie dragen naar een tijd waarin de sterren het bestaan van de mensen bepaalden en de tijd niet stevig met een horlogebandje vastgesnoerd zat, maar het kortstondige leven in leven zonder eind smeet.
Deze Romeinse zonnewijzer werd uitgevoerd door Francesco Bianchini uit Verona, een beroemde astronoom, en ook botanicus, theoloog, filosoof en wiskundige, en werd ingewijd in 1702 door paus Clemens XI. Om de werking volledig te begrijpen, om te weten hoe laat het is, zou men jaren en jaren moeten hebben doorgebracht in de bibliotheek van meerdere kloosters: wij modernen, zonder dat we het nog begrijpen, zijn al tevreden met de verbazing die voortkomt uit de afgelegde weg van het zonlicht dat, getemd door het gat van een hoog pauselijk schild, zich al eeuwen werpt op het marmer van de vloer, nauwkeurig als een laser. De lijn van het middaguur is een richel van koper met een lengte van 44 meter en wordt links en rechts omgeven door schitterende mozaïeken die de twaalf tekens van de dierenriem voorstellen, dankzij welke dit gigantische uurwerk ook vertelt in welke periode van het jaar we zitten.
Het wekt verbazing te weten dat dit zeer ingewikkelde mechanisme het doel had om zonder fouten de datum van Pasen vast te stellen, dat volgens het concilie van Nicea moest vallen “op de zondag die volgt op de eerstvolgende volle maan na de lentenachtevening”. Vandaag de dag verkruimelen we de tijd in elektronische tienden en honderdsten van een seconde: het is de tijd van de angst, fijn zand van momenten die wanhopig tussen de vingers door glippen. We zeggen altijd dat het 15 uur 21 minuten en 7 seconden is: maar het is maar een punt gescheiden van het ritme van alle dingen, een plopje van een druppel kalmeringsmiddel.


Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2009.



18. De Aventijn (p. 21-22)


We hebben al heel vaak geluisterd naar de fantasieën van vrienden die op zoek waren naar een huis. In vogelvlucht passeren alle wijken van Rome de revue, men loopt hier en daar de wijken af om te bedenken waar men het beste een nestje kan bouwen. Onvermijdelijk komt daar het moment waarop iemand, met zachte stem, bijna bang om teveel te durven, zegt: de Aventijn. En natuurlijk is iedereen het eens met de erkenning dat dit een bijzondere wijk is, misschien wel de beste, zeker de meest rustige. Maar er is er altijd een die het vrijuit durft toe te geven: de Aventijn is toch een beetje triest, ik weet niet of ik er ook daadwerkelijk zou kunnen wonen. En eerlijk is eerlijk, die omhooglopende straten waar men nooit iemand ziet wandelen, de vier kerken, streng als burchten, en verder de sinaasappeltuin, constant gegeseld door de wind, waar verliefde stellen elkaar alleen ontmoeten om afscheid te nemen, die o zo stille pleintjes waarop zelfs de honden zwijgen, kortom alles wordt etherisch en lijkt een toespeling te maken op een droefgeestig niveau van denken en gevoel, op een hogere zin van concentratie en scheiding. De Aventijn is ons Tibet, een spirituele hoogvlakte boven de chaos van het leven, en om daarheen te gaan moet men bestand kunnen zijn tegen de schok van de diepste rust.
Het eiland van de Aventijn is een boek met verdrietige en besliste woorden die bedacht zijn precies in deze wijk, want hier, in de schaduw van Piazza Sant’ Alessio, wilde eens Cristina Campo wonen, een geweldige maar veel te weinig gelezen schrijfster. Haar beroemdste boek is Gli imperdonabili, een verzameling van essay’s die gewijd zijn aan perfectie, maar even mooi – ook al lijkt dit bijvoeglijk naamwoord me onvoldoende voor een tekst die het leven opschudt– is haar boek met brieven aan haar vriendin Margherita Pieracci, Lettere a Mita, gepubliceerd bij Adelphi. De pagina’s werden geschreven tussen 1956 en 1977, het jaar waarin Cristina stierf. Elk is een pas op een innerlijke reis, van een bergpad dat flink stijgt op zoek naar die andere wereld, waar de dingen hun diepste betekenis onthullen. “Wanneer een wezen dat je liefde waardig is op een zeker moment je weigert te ontmoeten, dan is dat omdat die je opwacht op een hogere plek,” schreef Campo en ging naar omhoog. En van binnen had ze de zware stilte van de Aventijn, die rust die bijna pijn doet.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Gevonden in 2010.
 
 
 When in Rome, look for alternative itineraries
 
 

vrijdag 8 maart 2013

17. De vriend (1): Coppedè (p. 19-20)


Het overkomt iedereen wel eens om een vriend, die Rome niet of nauwelijks kent, die maar één dag blijft en zoveel als maar kan wil zien, en die nooit moe of verzadigd raakt, de stad te moeten laten zien. Het zijn dodelijke tours de force, men stuitert van de ene naar de andere kant terwijl men moeizaam half vergane koepels, pleinen met panoramische vergezichten en stille kloosters aan elkaar plakt. Men begint om acht uur in de ochtend, fris en overmoedig galopperend, en men draaft tot diep in de nacht door, zich voortslepend met benen van marmer. Dit type vrienden is onverwoestbaar, nieuwsgierig als apen, ze werpen een vlugge blik op meesterwerken waarvoor een leven nog niet genoeg is om ze recht te doen en ze zijn alweer klaar om het volgende te bekijken. "Nou, gaan we?" vragen ze ongeduldig, en weg zijn we, we moeten gaan, want gastvrijheid is ons heilig en diep in ons hart willen we ze op elke manier versteld doen staan. We willen dat ze ons op het moment van vertrek (en we moeten nog heel wat uren, getverdrie!) dankbaar omhelzen en bekennen: "Ik wist niet dat Rome zó mooi was." Even hier proeven, daar een hapje van, honderd vluchtige blikken en dan is het eindelijk nacht. We hebben onze rol zo goed mogelijk gespeeld, we zouden kunnen gaan slapen, maar zij willen nog wat aan de haak slaan, iets aparts, een bizar hoekje. Ze willen zo graag hun laatste sigaret roken op een bijzondere plek en misschien (Jezus mina!) nog wat vriendschappelijk kletsen. We zouden ze mee kunnen nemen naar de Celio, naar Piazza San Giovanni e Paolo, of op het muurtje zitten tegenover San Pietro in Montorio, maar dat is nu te ver, en dus besluiten we ons te begeven richting Piazza Mincio, het hart van het minuscule wijkje Coppedè tussen Via Po en Corso Trieste. Het is altijd een schot in de roos: misschien omdat ze overladen zijn van de oneindige reeks schoonheden van Rome, blijven onze vrienden betoverd staan tegenover dat burchtje dat, op een ander moment, misschien wel een tragedie van slechte smaak lijkt. Zittend op de rand van de fontein, waarin aan het einde van het jaar de mooiste meiden van het Avogadrolyceum worden gegooid, midden tussen de huizen van marsepein die lijken te zijn weggevlucht uit een sprookjesboek, voor de grote namaakgotieke deuren waaruit een dwerg of heks zou kunnen komen, schudden onze vrienden ons emotioneel de hand en zweren: "Volgende week komen we terug, zeker weten!"

 

Marco Lodoli 2005.
 

Gevonden in 2010.

dinsdag 5 maart 2013

16. De feniks in de Santa Prassede (p. 18-19)


Deze keer onthult het eiland zich in een schrijn van licht, zoals een verloren en teruggevonden vreugde, zoals de lente die ons elke keer weer verrast als ze aanbreekt. Het is het eiland van de Arabische feniks, de mythische vogel uit Egypte die in staat is uit zijn eigen as te herrijzen en om kalm te vliegen in de lucht van de wederopstanding: misschien zou hij kunnen landen op onze schouders die krom zijn door de wintermoeheid, zou hij ze kunnen rechtzetten met zijn legendarische gezang. Laten we hem tegemoet gaan, vooruit, laten we deze magische mus gaan vinden, daar, waar een hand uit de oudheid hem vorm en schoonheid heeft gegeven. Het is een kwestie van het kerkje van Santa Prassede bereiken, verborgen in een straatje dicht bij de Santa Maria Maggiore. De heilige Praxedis werd een martelares samen met haar zus Pudenziana, naamgeefster van een andere kerk in de buurt, en beiden verschijnen meermaals op de bijzondere polychrome mozaïeken die schitteren op de muren. Het is het belangrijkste Byzantijnse kunstwerk dat zich in onze stad bevindt, een encyclopedie van heilige symbolen, geschreven met goud en kleuren die vlammen door duizenden mozaïeksteentjes. Het loont de moeite om in je zakken wat muntjes mee te nemen om de Zenokapel– niet voor niets wordt die de Tuin van het Paradijs genoemd – en ook het grote apsisgewelf te verlichten, en om je door al die pracht te laten omgeven. Ego sum lux, citeert overigens in een nis een cartouche die de Maagd met het zegenende Kind bevat.

Maar laten we na verblind te zijn weer denken aan de eerste aanleiding van ons bezoek: die Arabische feniks, waar is hij? Ga voor de apsis staan en kijk links van die enorme Christus, sla Sint Petrus over die zijn arm op de schouders van de Heilige Pudenziana laat rusten en tuur tussen de bladeren van de slanke palmboom, symbool van de overwinning: daar nestelt onze vogel, half heilig beest, half kip van de poelier, aangebraden door de warmte van zijn oneindige wederopstandingen. Je ziet hem misschien beter op een ansichtkaart die te koop wordt aangeboden. Hij ziet eruit als iemand die zojuist uit zijn as is opgevrolijkt, een beetje zoals wij. Hij rust op een takje, hij lijkt te wankelen in het overvloedige licht, maar morgen zal hij vliegen, in de frisse lucht van Rome.

 
Marco Lodoli, 2005.


Gevonden in 2010.




zondag 3 maart 2013

15. De rozen bij Ponte Lanciani (p. 17-18)


In de branding biedt een eiland hardnekkig weerstand tegen de onverzoenbare stroom van de tijd. Het is een eiland in scherven, in duizend bloeiende rotsen verspreid over de stad, op de talloze plekken waar een ongeluk de levensloop van iemand heeft beëindigd. Ieder van ons passeert elke dag terloops deze straataltaren. Het duurt een ogenblik – we wenden onze blik om een naam op te vangen, een datum, een zin – en het verkeer voert ons weer verder. En elke keer betrappen we ons erop dat we denken aan hoe op een enkel moment het bestaan van een persoon teniet is gedaan, van iemand die een kilometer eerder, honderd meter eerder, bezig was met projecten zonder eind, die droomde over de zomer en de vakantie, die wat meer gas gaf om op tijd te komen op zijn werk, op een romantisch afspraakje, om op tijd thuis te zijn, en die niet kon bedenken dat de dood over honderd meter stond te wachten. De eerste dagen na de tragedie wordt deze vervloekte plek overspoeld door bloemen en hartverscheurende afscheidsgroeten die worden achtergelaten door vrienden, en is er iemand die op de vangrail een teddybeer legt, een sjaal van de favoriete voetbalclub, de tekst van een liedje. Het lijkt erop dat deze offergaven nooit zullen ophouden, dat die straathoek het eeuwige eindpunt zal zijn voor deze pelgrimages van liefde, dat deze privécultus alle personen die getroffen zijn door hetzelfde verdriet zal samenbrengen. Maar al gauw verdrogen de bloemen, vernietigen de zon en de regen de knuffels, en blijft er alleen een klein fotootje over, een wat verbogen kruisje, een naam en een datum waarvan een voor een de letters en cijfers beginnen missen. En dan denkt men dus dat die jongen die is overleden op zijn motor is vergeten want life goes on. Maar zo gaat het niet altijd.

Bij Ponte Lanciani eindigde het leven van Lamberto; ik was erbij die ochtend toen zijn auto door de reling naar beneden stortte, het zal zo’n tien jaar geleden zijn. Ik ken zijn naam omdat ik die elke keer dat ik daarlangs kom, lees en ik weet hoe zijn gezicht eruit zag omdat de foto met hem in zijn feestkledij standhoudt naast de woorden van een vrouw: “Je hebt me verlaten op een regenachtige dag, de zon zal nooit meer terugkeren. Haast je om me op te halen.” Het zijn dingen die men zegt wanneer het verdriet ondraaglijk lijkt, maar we weten natuurlijk wel dat het leven verder kruipt, zoals het lawaaierige verkeer op straat. Maar toch, vandaag zag ik op die steen opnieuw een bos kleine rozen.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Nog niet gevonden.