De in de war geraakte straten die het eiland van deze morgen
omgeven, hebben op hun bordjes de fantasierijke namen van huurcommandanten of
sterrenkundigen en geografen: Fanfulla da Lodi, Brancaleone, Romanello da
Forlí, Braccio da Montone en verder Cosmo Egiziano (Kosmas Indikopleustes), Pomponio
Mela (Pomponius Mela), Strabone (Strabo). Onze verbeelding jaagt de heldendaden
van lang geleden na van wie, met wapens in de hand of nieuwsgierigheid in de ogen,
een poging deed wereldkaarten opnieuw te ontwerpen, door nieuwe grenzen te
trekken of de sterren te verleggen. Het is de eeuwige dynamiek van het leven die
in de wijk Pigneto wordt verteld, de frustratie van wie de dingen niet wilde
accepteren zoals ze zich voordeden, maar probeerde om ze te modelleren door de
eigen ongedurigheid en verbeeldingskracht te volgen. Maar zoals elke kleurrijke
draaitol zijn centrale as heeft, volledig onbeweeglijk, om de duizenden draaiingen
en de oneindige rusteloosheid van de beweging te verdragen, zo wordt ook de
poëtische wanorde van dit kleine Romeinse wijkje gedragen door een pleintje dat
buiten deze tijd lijkt te staan. Het gaat om het plein dat gewijd is aan
Copernicus, degene die de zon in het midden van ons zonnestelsel plaatste. Het
is een plek die bij DeChirico en metafysische schilders in de smaak zou zijn
gevallen vanwege de potentie die de leegte van het plein biedt rond het massieve
van het enige huis dat in het midden is neergezet. Het overvalt me elke keer
als ik vanaf de Via Casilina kom, en elke keer wordt mijn blik voorbereid op
dat twintigste-eeuwse schilderij door een aankondiging die er een minuut aan
voorafgaat: aan de linkerkant verbaast me een winkeltje dat etalagepoppen
verkoopt, mannen, vrouwen en kinderen voor altijd in dezelfde pose gefixeerd,
als stilstaande uurwerken. Zij zouden de bewoners kunnen zijn van dat vierkante
gebouw, afgebakend door licht en schaduw op piazza Copernico, half huis en half
kasteel, waar zelfs het ijzeren vaantje gehesen op het dak zich in dienst stelt
van de onbeweeglijkheid en ook de lakens opgehangen op het terras onverschillig
lijken in de wind. We voelen de behoefte om te gaan zitten op het bankje in het
minieme tuintje dat zich heeft genesteld in een hoek van het plein, om de
rusteloosheid van die huurkapiteins en zich inspannende geografen van onze tijd
te vergeten, om de rust van deze vreemde plek te ervaren terwijl we het vuur
dat ons opstookt temperen en ons voor te stellen dat we bewoners zijn van dat
huis, huurders die zich voor de ramen laten zien met een glimlach op het
gezicht.
Marco Lodoli 2005.
Gevonden in 2013.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten