zondag 24 februari 2013

13. Piazza Copernico (p. 15-16)


De in de war geraakte straten die het eiland van deze morgen omgeven, hebben op hun bordjes de fantasierijke namen van huurcommandanten of sterrenkundigen en geografen: Fanfulla da Lodi, Brancaleone, Romanello da Forlí, Braccio da Montone en verder Cosmo Egiziano (Kosmas Indikopleustes), Pomponio Mela (Pomponius Mela), Strabone (Strabo). Onze verbeelding jaagt de heldendaden van lang geleden na van wie, met wapens in de hand of nieuwsgierigheid in de ogen, een poging deed wereldkaarten opnieuw te ontwerpen, door nieuwe grenzen te trekken of de sterren te verleggen. Het is de eeuwige dynamiek van het leven die in de wijk Pigneto wordt verteld, de frustratie van wie de dingen niet wilde accepteren zoals ze zich voordeden, maar probeerde om ze te modelleren door de eigen ongedurigheid en verbeeldingskracht te volgen. Maar zoals elke kleurrijke draaitol zijn centrale as heeft, volledig onbeweeglijk, om de duizenden draaiingen en de oneindige rusteloosheid van de beweging te verdragen, zo wordt ook de poëtische wanorde van dit kleine Romeinse wijkje gedragen door een pleintje dat buiten deze tijd lijkt te staan. Het gaat om het plein dat gewijd is aan Copernicus, degene die de zon in het midden van ons zonnestelsel plaatste. Het is een plek die bij DeChirico en metafysische schilders in de smaak zou zijn gevallen vanwege de potentie die de leegte van het plein biedt rond het massieve van het enige huis dat in het midden is neergezet. Het overvalt me elke keer als ik vanaf de Via Casilina kom, en elke keer wordt mijn blik voorbereid op dat twintigste-eeuwse schilderij door een aankondiging die er een minuut aan voorafgaat: aan de linkerkant verbaast me een winkeltje dat etalagepoppen verkoopt, mannen, vrouwen en kinderen voor altijd in dezelfde pose gefixeerd, als stilstaande uurwerken. Zij zouden de bewoners kunnen zijn van dat vierkante gebouw, afgebakend door licht en schaduw op piazza Copernico, half huis en half kasteel, waar zelfs het ijzeren vaantje gehesen op het dak zich in dienst stelt van de onbeweeglijkheid en ook de lakens opgehangen op het terras onverschillig lijken in de wind. We voelen de behoefte om te gaan zitten op het bankje in het minieme tuintje dat zich heeft genesteld in een hoek van het plein, om de rusteloosheid van die huurkapiteins en zich inspannende geografen van onze tijd te vergeten, om de rust van deze vreemde plek te ervaren terwijl we het vuur dat ons opstookt temperen en ons voor te stellen dat we bewoners zijn van dat huis, huurders die zich voor de ramen laten zien met een glimlach op het gezicht.
 
Marco Lodoli 2005.
 
Gevonden in 2013. 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten