zondag 29 mei 2016

56. De laatste telefooncellen (p. 61-62)

M'n vader weet nog dat het plein voor het Pantheon bedekt was met hout uit Montevideo, en m'n oudste broer herinnert zich nog de houten vlonders aan de Tiber, vanwaar de dappersten en de armsten zich baadden. De dingen gaan voorbij, soms verandert de tijd ze, soms wist de tijd dingen zonder mededogen uit. Ik kijk met melancholie naar de laatste telefooncellen. Tegenwoordig hebben zelfs kleine jochies een mobieltje in hun zak, en nu iedereen met de hele wereld kan praten waar en wanneer men maar wil, zijn die kleine ruimtes op de trottoirs van de stad niet meer nodig.
Men is al begonnen aan de ontmanteling: een aantal cabines is al vervangen door koepeltjes van plxiglas of door bizarre prisma's van glas, maar het grootste deel is al van hun plek gerukt als bomen die nooit meer terug zullen groeien. Men praat nu in de wind, onze woorden worden ongegeneerd in cafés en restaurants breed uitgemeten en nodigen zonder gêne de vreemde naast je uit tot nieuwsgierigheid. Afspraken worden op één avond wel duizend keer gewijzigd, men zoekt elkaar en belt elkaar tot het uiterste, zoals wanneer men in het donker loopt en bang is verloren te lopen. De telefooncel was echter een plek die vol was van concentratie en ernst, waar je geen woord kon verspelen, want de tijd tikte door en vrat muntjes. Het was prachtig om ze 's nachts verlicht te zien staan, in zichzelf gekeerde werelden die voor iedereen zichtbaar waren, en iemand er in zijn eentje in te zien staan, die praatte en luisterde: ik weet niet waarom, maar van buiten leen het altijd duidelijke gesprekken, verklaringen of vaarwels, waardevolle woorden die als kussen werden uitgewisseld. Wij stonden te wachten met muntjes in onze zak, bijna bang om te storen. Soms begon degene die in gesprek was zacht te huilen, of te lachen, maar zachtjes alsof het een geheim was. Het waren plaatsen van buitengewone vertrouwelijkheden, wereldse ontboezemingen, kleine intimiteitjes afgesneden van de stadse chaos, stille cellen waar elke zin het gewicht van een eed had. Tegenwoordig leven we in het doffe geruis van collectieve communicatie, in een lichtzinnig en kleverig web van woorden, en gaat niemand de cabines meer in, en dus verdwijnen de telefooncellen. De herinnering blijft aan hoe koud het buiten was, en hoe het in die cel warm van woorden was.


Marco Lodoli 2005.


Gevonden in 2015 (Telefooncel in de Viale dei Parioli)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten